C-189/20 Laudamotion

Contentverzamelaar

C-189/20 Laudamotion

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    6 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                    22 augustus 2020

Trefwoorden : oneerlijke bedingen; internationale forumkeuzebedingen;

Onderwerp :

•          Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;

•          Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;

 

Feiten:

In het hoofdgeding gaat het om een verbodsactie met betrekking tot de geldigheid van contractuele bedingen. Verzoekster is een procesbevoegde vereniging voor de behartiging van consumentenbelangen in de zin van de Oostenrijkse wet inzake consumentenbescherming. De verwerende luchtvaartmaatschappij (een zogenaamde “low-budget-carrier”) exploiteert op haar website een portaal voor de boekingen van vluchten. Daartoe maakt zij in het economisch verkeer met consumenten gebruik van algemene vervoersvoorwaarden en algemene voorwaarden. Bij verweerster kunnen vluchten uitsluitend online worden geboekt. Verweerster biedt geen binnenlandse vluchten in Oostenrijk aan. In haar algemene voorwaarden bepaalt verweerster: “Tenzij in het verdrag of relevante wetgeving anders is bepaald, is de Ierse rechter bevoegd voor uw vervoerovereenkomst met ons [...] en voor alle geschillen die voortvloeien uit of verband houden met deze overeenkomst.”

 

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af hoe de bepalingen van verordening nr. 1215/2012 zich verhouden tot richtlijn 93/13 dan wel de overeenkomstige nationale uitvoeringsbepalingen van deze richtlijn, en of schending van op het gebied van de consumentenbescherming geldende bepalingen onder het begrip „nietigheid wat [de] materiële geldigheid betreft” vallen, zelfs wanneer deze wettelijke bepalingen niet uit afgeleid Europees recht voortvloeien. Ten slotte is het ook onduidelijk of de in concreto toe te passen nationale bepalingen tot uitvoering van richtlijn 93/13 moeten worden vastgesteld overeenkomstig de collisieregel van artikel 25, lid 1, eerste volzin, laatste zinsdeel, van verordening nr. 1215/2012, te weten volgens het recht van het forum prorogatum [de aangewezen lidstaat].

 

Prejudiciële vragen:

1. Moeten de bepalingen van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, in het bijzonder artikel 25, artikel 17, lid 3, artikel 19, eventueel ook gelet op artikel 67, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat wordt getoetst of internationale forumkeuzebedingen als oneerlijk moeten worden aangemerkt in de zin van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten of van de nationale wettelijke bepalingen tot uitvoering van deze richtlijn?

 

2. Moet artikel 25, lid 1, eerste volzin, laatste zinsdeel, van verordening (EU) nr. 1215/2012 [„(...), tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft”] aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan een inhoudelijke toetsing van het betrokken beding krachtens het nationale recht van de lidstaat van het gekozen forum is toegestaan, ook al leidt die toetsing ertoe dat wordt voorbijgegaan aan de rechtens geharmoniseerde aspecten van de regeling?

 

3. Indien de eerste en de tweede vraag ontkennend worden beantwoord: Betreffen de nationale uitvoeringsbepalingen die moeten worden toegepast om het al dan niet oneerlijke karakter van bedingen te toetsen overeenkomstig richtlijn 93/13, die van het recht van de lidstaat van het gekozen forum of die van de lexcausae van de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-159/97);

Specifiek beleidsterrein: JenV; IenW; EZK