C-191/17 ING-DiBa Direktbank Austria

Contentverzamelaar

C-191/17 ING-DiBa Direktbank Austria

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   06 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   23 juli 2017

Trefwoorden: betalingsdiensten Interne Markt; algemene voorwaarden

Onderwerp: richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt.

Verzoekster is een handelsbank, verweerster (Bundeskammer für Arbeiter und Angestellte) is een belangenorganisatie, procesbevoegd in de zin van de wet consumentenbescherming. Het gaat om de door verzoekster gehanteerde algemene voorwaarden waarvan volgens verweerster veel bedingen ontoelaatbaar zijn omdat zij in strijd zijn met de OOS wet op de betalingsdiensten (= omzetting RL 2007/64). Verzoekster stelt dat de bepalingen van die wet op de door haar aangeboden ‘direktspaarrekeningen’ niet van toepassing zijn. Dit zijn online-rekeningen die door de klant via telebanking zelfstandig beheerd worden. Transacties moeten via een op naam van de consument gehouden (tussen)rekening-courant bij ‘een’ OOS bank afgewikkeld worden. Verweerster heeft gevorderd dat aan verzoekster een verbod voor wat betreft de verboden bedingen wordt opgelegd en openbaarmaking van de uitspraak. In eerste twee instanties zijn de rechters tot de conclusie gekomen dat de door verzoekster aangeboden onlinespaarrekeningen binnen de werkingssfeer van de OOS wet vallen. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende OOS rechter (Oberster Gerichtshof) ligt dan ook enkel de vraag voor of de onlinespaarrekening als betaalrekening in de zin van RL 2007/64 dient te worden aangemerkt. In artikel 4.14 van de RL wordt een definitie van ‘betaalrekening’ gegeven. Ook de EURCIE heeft in een Q+A-document naar aanleiding van vragen over de RL geantwoord dat (gewone) spaarrekeningen waarbij de houder zonder tussenkomst van of afspraak met de aanbieder van de betalingsdienst over zijn geld kan beschikken, betaalrekeningen zijn. In de OOS wet is de definitie van betaalrekening letterlijk overgenomen. De verwijzende rechter wijst op verschillende opvattingen in de OOS rechtsleer wat doorslaggevend is om te bepalen of een rekening als betaalrekening moet worden bestempeld: de overmakingsfunctie, het feit dat de rekeninghouder vrijelijk over de tegoeden kan beschikken, of de bedoeling van de rekeninghouder. De verwijzende rechter stelt zich op het standpunt dat het vrijelijk beschikken over de tegoeden het doorslaggevende criterium is om de betreffende rekening als een betaalrekening in de zin van de RL aan te merken. De benaming (spaarrekening) doet daar niet aan af, gezien ook artikel 3 van de RL (vrijstellingen). Hij vindt ook steun voor zijn opvatting in de bijlage bij de herziene RL betalingsdiensten (2015/2366). De in het geding zijnde rekeningen zijn echter overeenkomstig het beoogde gebruik ervan (via de tussenrekening) spaardeposito’s die volgens de OOS bankwet niet voor betalingsverkeer bestemd zijn. Om zekerheid te krijgen over de vraag of RL 2007/64 op de onlinespaarrekeningen van toepassing is legt hij de volgende vraag voor aan het HvJEU:

“Dient artikel 4, punt 14, van richtlijn 2007/64/EG betreffende betalingsdiensten in de interne markt (hierna: ‘richtlijn betalingsdiensten’) aldus te worden uitgelegd dat ook een onlinespaarrekening waarop respectievelijk waarvan de betrokken klant – dadelijk en zonder specifieke medewerking van de bank – via telebanking geld kan storten en opnemen vanaf een op zijn naam aangehouden tussenrekening, te weten een in Oostenrijk geopende rekening-courant, een ‘betaalrekening’ in de zin van die bepaling is en bijgevolg binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN en EZ
 

Gerelateerde documenten