C-192/05, Tas Hagen, arrest van 26 oktober 2006

Contentverzamelaar

C-192/05, Tas Hagen, arrest van 26 oktober 2006

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 26 oktober 2006, in de zaak C- 192/05, Tas-Hagen en Tas tegen Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad

Betrokken departementen
VWS, BZ, SZW en BZK

Sleutelwoorden
Burgerschap van de Unie – Uitkering toegekend door lidstaat (NL) aan burger-oorlogsslachtoffers –Woonplaatsvereiste in deze lidstaat op datum van indiening uitkeringsaanvraag – Artikel 18, lid 1, EG

Beleidsrelevantie
Het Hof heeft geoordeeld dat het recht om vrij te reizen en te verblijven van artikel 18 EG in de weg staat aan artikel 3 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO), voor zover daarin is vereist dat de aanvrager op het moment van de aanvraag in Nederland moet wonen. De bepalingen in de WUBO waarin dit vereiste is gesteld, zullen moeten worden aangepast.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Mevrouw Tas-Hagen en de heer Tas zijn geboren in Nederlands-Indië en na de oorlog naar Nederland gekomen. Beiden hebben vervolgens de Nederlandse nationaliteit verworven. In 1987 zijn ze in Spanje gaan wonen. In 1999 hebben ze een aanvraag ingediend krachtens de WUBO om toekenning van een periodieke uitkering en een toeslag voor voorzieningen welke strekken tot verbetering van de leefomstandigheden. Beiden werden erkend als burger-oorlogsslachtoffer door de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Toch weigerde de PUR de uitkering/toeslag op grond van artikel 3 van de WUBO, aangezien ze allebei op de datum van aanvraag in Spanje woonden. Volgens Tas-Hagen en Tas is het woonplaatsvereiste krachtens de WUBO in strijd met het EG-verdrag, met name met de bepalingen over het burgerschap van de Unie.
Eerst stelt het Hof vast dat Tas-Hagen en Tas als Nederlandse onderdanen ingevolge artikel 17, lid 1, EG de status van burger van de Unie hebben. Zij kunnen zich dus beroepen op de bij die status behorende rechten. Zo ook op het in artikel 18, lid 1, EG, toegekende recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Het Hof overweegt verder dat, hoewel het verlenen van een vergoeding voor oorlogsslachtoffers als de onderhavige een bevoegdheid van de lidstaten is, de lidstaten bij de uitoefening daarvan het gemeenschapsrecht moeten eerbiedigen. Nu Tas-Hagen en Tas gebruik hebben gemaakt van artikel 18 EG en daardoor geen uitkering hebben gekregen krachtens de WUBO, kan deze situatie niet worden aangemerkt als zuiver intern en zonder aanknopingspunt met het gemeenschapsrecht. Volgens het Hof vormt het woonplaatsvereiste in de WUBO een beperking van de vrijheden van artikel 18, lid 1, EG. De vraag is of deze beperking gerechtvaardigd is. Het Hof overweegt in dat verband dat het woonplaatsvereiste een uiting van de mate van verbondenheid van de burger-oorlogsslachtoffers met de samenleving is. Deze doelstelling van (bewijs van) solidariteit kan worden aangemerkt als een objectieve reden van algemeen belang. Echter, een woonplaatsvereiste dat gekoppeld is aan de datum van indiening van de uitkeringsaanvraag is niet een voldoende indicatief criterium (en daarmee een ongeschikt bewijsmiddel) voor de mate van verbondenheid van de aanvrager met de samenleving. Daarbij speelt een doorslaggevende rol dat iemand die een uitkering krijgt en vervolgens emigreert de uitkering behoudt.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Als gevolg van deze uitspraak moeten de bepalingen in de WUBO worden aangepast waarin voor het recht op een uitkering wordt geëist dat de aanvrager op het moment van de aanvraag in Nederland woont. Lopende en nieuwe aanvragen worden vooruitlopend op de wijziging van de WUBO verdragsconform beoordeeld.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest aan de ministers van VWS, SZW, BZK en BZ en verzoekt de minister van VWS het fiche en het arrest onder de aandacht te brengen van de PUR. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.