C-193/17 Cresco Investigation

Contentverzamelaar

C-193/17 Cresco Investigation

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   09 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   26 juli 2017

Trefwoorden: Handvest grondrechten (gelijke behandeling – godsdienstvrijheid); horizontale werking

Onderwerp: - handvest grondrechten artikelen 10 (vrijheid godsdienst); 20 (gelijkheid voor de wet); 21 (non-discriminatie); 22 (verscheidenheid cultuur, godsdienst, taal); 47 (toegang tot de rechter);
- richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Pb 2000, L 303, blz. 16).

Verweerder is bij verzoekster, een privédetectivebureau, in dienst. Goede Vrijdag is volgens OOS recht alleen voor leden van bepaalde kerken een ‘betaalde’ feestdag. In geval arbeid op die dag dient te worden verricht hebben alleen die kerkleden recht op een ‘feestvergoeding’. Verweerder is geen lid van één van de betreffende kerken. Hij heeft op Goede Vrijdag 2015 gewerkt en vraagt een feestdagvergoeding van € 109,09. Hij stelt dat de OOS regeling leidt tot een verschil in behandeling op grond van godsdienst en overtuiging. Verzoekster heeft zijn eis afgewezen omdat hij op grond van OOS recht geen recht op de feestdagvergoeding heeft en stelt dat van discriminatie geen sprake is. De rechter in eerste aanleg wijst verweerders vordering af omdat sprake is van objectief gerechtvaardigd verschil in behandeling van verschillende situaties. Maar in beroep wordt zijn verzoek gegrond verklaard. De appelrechter ziet wel strijd met Handvest artikel 21 – directe discriminatie op grond van godsdienst die niet overeenkomstig artikel 7.1 van RL 2000/78 gerechtvaardigd is. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter.

De verwijzende OOS rechter (Oberster Gerichtshof) schetst de situatie in OOS voor wat betreft de wettelijk vastgelegde (13) feestdagen zoals opgenomen in de rusttijdenwet. De meeste dagen hebben een christelijke achtergrond en geven recht op betaald verlof voor alle werknemers los van een eventuele geloofsovertuiging. De bijzondere regeling voor Goede Vrijdag stamt uit de beginjaren 50 en had tot doel de leden van de genoemde vier kerken een voor hun belangrijke feestdag te kunnen laten vieren. De zaak betreft een geschil tussen particulieren. Verschil in behandeling kan dan slechts in acht worden genomen ingeval rechtstreekse werking van het EUrecht wordt bevestigd. Op grond van eerdere uitspraken van het HvJEU (C-144/04, C-555/07 en C-476/11) gaat de verwijzende rechter ervan uit dat rechtstreekse werking ook geldt voor discriminatie op grond van godsdienst. Hij vraagt zich af of hier sprake is van een vergelijkbare situatie van de werknemers. Hij wijst op feestdagen voor andere religies die niet in de wet zijn opgenomen maar bij cao worden geregeld. In de OOS doctrine is geen overeenstemming over al dan niet directe discriminatie en wordt gewezen op de mogelijkheid van een uitzondering in artikel 2.5 van RL 2000/78. Het HvJEU heeft recentelijk in C157/15 en C-188/15 geoordeeld dat de vrijheid van (uitoefening van) godsdienst zowel in de nationale als ook in de EUR context één van de grondslagen van de democratische samenleving vormt. Het geringe aantal leden van de aangewezen kerken zou de regeling kunnen rechtvaardigen en tegelijkertijd de belangen beschermen van de werkgever bij het behoud van een goed functionerende bedrijfsvoering. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 1 en artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat het zich, in het kader van een geschil tussen een werknemer en een werkgever in verband met een privaatrechtelijke arbeidsverhouding, verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan alleen voor leden van de evangelische kerken Augsburger Bekenntnis (AB) en Helvetisches Bekenntnis (HB), de Oud-Katholieke Kerk en de Evangelisch- Methodistische Kerk ook Goede Vrijdag een feestdag met een ononderbroken rusttijd van ten minste 24 uur is en, ingeval de werknemer op deze feestdag arbeid verricht, naast het recht op loon voor de ten gevolge van de feestdag niet verrichte arbeid ook een recht op loon wordt toegekend voor wel verrichte arbeid, maar op grond waarvan dit recht niet toekomt aan andere werknemers, die geen lid zijn van deze kerken?

2. Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de in de eerste vraag genoemde nationale regeling, die – gemeten aan het totale inwoneraantal en het lidmaatschap van de Rooms-Katholieke Kerk van de meeste inwoners – aan een relatief kleine groep van leden van bepaalde (andere) kerken rechten en aanspraken verleent, niet door deze richtlijn wordt aangetast omdat het om een maatregel gaat die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden, in het bijzonder het recht op uitoefening van de godsdienstvrijheid?

3. Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 7, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de in de eerste vraag genoemde nationale regeling een positieve en specifieke maatregel ten behoeve van de leden van de in de eerste vraag genoemde kerken ter waarborging van hun volledige gelijkstelling in het beroepsleven is om een benadeling van deze leden op grond van godsdienst te voorkomen of te compenseren, als daarmee aan hen hetzelfde recht op uitoefening van de godsdienstvrijheid gedurende de werktijd op een voor deze  godsdienst belangrijke feestdag wordt verleend, als dat wat wordt verleend aan de meerderheid van de werknemers op grond van een andere nationale regeling, en dat erin bestaat dat op feestdagen van de godsdienst waartoe de meerderheid van de werknemers behoort, in het algemeen geen arbeid hoeft te worden verricht?

Indien een discriminatie in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG wordt aangenomen:

4. Dient het Unierecht, inzonderheid artikel 21 van het Handvest van de grondrechten juncto artikel 1, artikel 2, lid 2, onder a), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG, aldus te worden uitgelegd dat de particuliere werkgever, zolang door de wetgever geen niet-discriminerende rechtssituatie is gecreëerd, aan alle werknemers, ongeacht hun religieuze overtuiging, de in de eerste vraag genoemde rechten en aanspraken met betrekking tot Goede Vrijdag dient te verlenen, of moet de in de eerste vraag genoemde nationale regeling in haar geheel buiten toepassing blijven, waardoor de in de eerste vraag genoemde rechten en aanspraken op Goede Vrijdag aan geen enkele werknemer toekomen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-144/04 Mangold; C-555/07 Kücükdeveci; C-476/11 HK Danmark; C-157/15 Achbita; C-188/15 Bouganoui;

Specifiek beleidsterrein: SZW en BZK