C-194/20 Stadt Duisburg

Contentverzamelaar

C-194/20 Stadt Duisburg

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     1 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     17 augustus

Trefwoorden : vreemdelingenrecht; verblijfsvergunning;

Onderwerp :

Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie;

 

Feiten:

Verzoekers bezitten de Turkse nationaliteit en vormen samen een gezin (2 ouders en 3 kinderen). Verzoeker 1 is Duitsland met een visum binnengereisd en heeft van verweerster (Stadt Duisburg) een verblijfsvergunning ontvangen voor de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit (als vrachtwagenchauffeur), geldig tot 27-03-2017. Verzoekers 2 t/m 5 zijn vervolgens met een geldige gezinsherenigingsvisum gezamenlijk Duitsland binnengereisd. Zij hebben verblijfsvergunningen ontvangen die eveneens tot 27-03-2017 geldig waren. Nadat de geldigheidsduur van de vergunningen was verstreken, bevestigde verweerster aan de verzoekers dat de vergunningen ter overbrugging fictief bleven voortbestaan. Verzoeker 2 heeft in de periode van 2016 t/m 2018 meermaals gewerkt als magazijnmedewerkster. Verzoekers 3 t/m 5 gaan naar openbare  scholen in Duisburg. Met ingang van 01-12-2017 heeft verzoeker 1 zijn bedrijf uitgeschreven. Verzoekers hebben bij brief van 02-10-2018 meegedeeld dat verzoeker 1 voortaan in loondienst wenste te werken en dat hij een verblijfsvergunning op grond van artikel 18 AufenthG of enige andere denkbare regeling aanvroeg. Verweerster heeft bij besluiten van 18-03-2019 geweigerd de verblijfsvergunningen te verlengen dan wel af te geven en heeft verzoekers gesommeerd om binnen 30 dagen na kennisgeving van het besluit het land te verlaten, op straffe van uitzetting naar Turkije. Als motivering werd aangevoerd dat verzoeker 1 geen zelfstandige beroepsactiviteit meer uitoefende. De inkomsten uit arbeid in loondienst waarborgden niet het levensonderhoud voor de gezamenlijke huishouding als vereist in §5(1) punt 1, AufenthG. Verzoekers hebben op 22-03-2019 een beroep ingediend, strekkende tot afgifte dan wel verlenging van een verblijfsvergunning. Als motivering voeren zij aan dat verzoekers 3 t/m 5 als Turkse kinderen van verzoekers 1 en 2 legaal bij hun ouders wonen. Uit de rechten op toegang tot onderwijs, die voortvloeien uit artikel 9 van besluit nr. 1/80 en artikel 3 van besluit nr. 2/76, volgt een verblijfsrecht dat ook de ouders met gezagsrecht moeten genieten.

 

Overweging:

Het door de verzoekers ingestelde beroep om verweerster te gelasten opnieuw te beslissen over hun aanvraag tot afgifte van een verblijfsvergunning, moet juridisch worden beoordeeld aan de hand van de huidige juridische situatie. In het geval dat de hoofdvraag over de verblijfsrechtelijke betekenis van artikel 9 van besluit nr. 1/80 bevestigend wordt beantwoord (eerste vraag), rijzen bij de verwijzende rechter de onder 2. geformuleerde vragen over de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van artikel 9 van besluit nr. 1/80 en de rechtsgevolgen daarvan.

 

Prejudiciële vragen:

1. Omvat het in artikel 9, eerste volzin, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie bedoelde recht van Turkse kinderen tevens een recht van verblijf in de ontvangende lidstaat zonder dat daaraan nadere voorwaarden worden gesteld?

2. In het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

a)         Vereist het recht van verblijf krachtens artikel 9, eerste volzin, van besluit nr. 1/80 dat de ouders van de Turkse kinderen die zich op deze bepaling kunnen beroepen reeds rechten  krachtens artikel 6, lid 1, of artikel 7 van besluit nr. 1/80 hebben verworven?

b)         In het geval dat de tweede vraag, onder a), ontkennend wordt beantwoord: Moet het begrip „legaal  tewerkgesteld” in de zin van artikel 9, eerste volzin, van besluit nr. 1/80 op dezelfde wijze worden uitgelegd als in artikel 6, lid 1, van dat besluit?

c)         In het geval dat de tweede vraag, onder a), ontkennend wordt beantwoord: Kan een recht van verblijf van Turkse kinderen krachtens artikel 9, eerste volzin, van besluit nr. 1/80 reeds ontstaan nadat een ouder in de ontvangende lidstaat (slechts) drie maanden legaal tewerkgesteld is?

d)         In het geval dat de tweede vraag, onder a), ontkennend wordt beantwoord: Vloeit uit het verblijfsrecht van de Turkse kinderen ook een verblijfsrecht voor een of beide ouders met gezagsrecht voort zonder dat daaraan nadere voorwaarden worden gesteld?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-45/12; Secretary of State for the Home Department C-310/08; C-413/99; C-480/08; Belgische Staat C-263/86; Minister van Onderwijs en Wetenschappen gevoegde zaken C-389/87 en C-390/87; C-529/11.

Specifiek beleidsterrein: JenV-dmb