C-195/16 I

Contentverzamelaar

C-195/16 I

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   31 mei 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       17 juni 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   17 juli 2016
Trefwoorden: rijbewijzen; burgerschap; non-discriminatie; vrij personenverkeer; vrij verkeer werknemers; recht vrije vestiging; vrij verkeer diensten

Onderwerp
- VWEU artikel 18 (non-discriminatie/burgerschap), 21 (vrij personenverkeer), 45 (vrij verkeer werknemers), 49 (recht vrije vestiging) en 56 (vrij verkeer diensten);
- Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (‘derde rijbewijsRL’)

Verzoeker woont in FRA. Hij is op 15-05-2015 aangehouden als bestuurder van een personenauto omdat hij niet in het bezit is van een DUI rijbevoegdheid. Hij kan wel een certificaat (CEPC) tonen dat hij in FRA het theoretische en praktische rijexamen voor categorie B heeft afgelegd. Dit certificaat is vier maanden geldig, alleen geldig op FRA grondgebied en kan op aanvraag worden omgezet in een rijbewijs. Verzoeker ontvangt zijn definitieve rijbewijs pas op 09-07-2015. Volgens de DUI wet is dan ook hij strafbaar en hij wordt beboet.

De verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Kiel) kan uit de FRA regelgeving niet opmaken dat het CEPC alleen voor het FRA grondgebied zou gelden. Het CEPC is het legitimatiebewijs om een motorvoertuig te besturen, niet de rijbevoegdheid zelf. Het FRA recht maakt net als het DUI recht onderscheid tussen rijbevoegdheid en rijbewijs maar gebruikt voor beide dezelfde term (permis de conduire). Er is ook verschil in bestraffing tussen rijden zonder rijbevoegdheid (strafrechtelijke sanctie) en zonder rijbewijs (bestuursrechtelijke boete). Het FRA systeem verschilt van het DUI dat in DUI na behalen van het examen het rijbewijs niet behoeft te worden aangevraagd maar direct wordt uitgereikt. Niet-ingezetenen mogen een motorvoertuig besturen mits zij in bezit zijn van een (definitief) rijbewijs. De verwijzende rechter vraagt zich af wat het woord ‘rijbewijzen’ betekent in artikel 2 van RL 2006/126. Gaat het dan om het definitieve rijbewijs of om de rijbevoegheid. Hij wijst ook op de FRA en DUI vertaling van de begrippen in de RL. Weigering om het CEPC als legitimatiebewijs te erkennen kan in strijd zijn met het discriminatieverbod van VWEU artikel 18 omdat DUI inwoners wel direct over hun rijbewijs kunnen beschikken. Een tussen FRA en DUI pendelende grenswerker zou daarentegen op zijn definitieve rijbewijs moeten wachten. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Moet het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 2 van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (hierna: “derde rijbewijsrichtlijn”) of de artikelen 18, 21, 45, 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: “VWEU”), aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke de erkenning van in een andere lidstaat verkregen rijbevoegdheid wordt geweigerd, in het bijzonder wanneer die rijbevoegdheid was verworven volgens de vereisten van de derde rijbewijsrichtlijn?
2. Moet het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 2 van de derde rijbewijsrichtlijn of de artikelen 18, 21, 45, 49 en 56 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke wordt geweigerd een legitimatiebewijs te erkennen dat door een andere lidstaat is verstrekt aan een persoon die in die lidstaat volgens de voorwaarden van de derde rijbewijsrichtlijn rijbevoegdheid heeft verkregen, ook indien deze lidstaat de geldigheid van dat legitimatiebewijs in de tijd en tot het eigen grondgebied beperkt en dit legitimatiebewijs bovendien niet voldoet aan de vereisten van het rijbewijsmodel van de derde rijbewijsrichtlijn?
3. Voor het geval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Moet het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 2 van de derde rijbewijsrichtlijn of de artikelen 18, 21, 45, 49 en 56 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die het besturen van een motorvoertuig strafbaar stelt als een overtreding waarop een strafrechtelijke sanctie staat, omdat de bestuurder van het voertuig niet het recht had om het te besturen, hoewel deze bestuurder in een andere lidstaat rijbevoegdheid had verworven volgens de voorwaarden van de derde rijbewijsrichtlijn, zonder daarvan echter middels een legitimatiebewijs dat aan de voorwaarden van de derde rijbewijsrichtlijn voldoet, het bewijs te kunnen leveren?
4. Voor het geval de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: Moet het recht van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 2 van de derde rijbewijsrichtlijn of de artikelen 18, 21, 45, 49 en 56 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat – waarin aan een aanvrager van een rijbewijs in de regel onmiddellijk na het slagen voor het praktische rijexamen het definitieve rijbewijs wordt verstrekt – volgens welke het besturen van een motorvoertuig als bestuursrechtelijke overtreding wordt bestraft met een bestuurlijke boete wanneer de bestuurder van het voertuig, die in een andere lidstaat overeenkomstig de voorwaarden van de derde rijbewijsrichtlijn rijbevoegdheid heeft verworven, tijdens het besturen geen definitief rijbewijs als bewijs van zijn rijbevoegdheid bij zich heeft, daar hem een dergelijk rijbewijs wegens de bijzonderheden van de procedure voor de afgifte van definitieve rijbewijzen in die lidstaat, waarop de bestuurder van het voertuig geen invloed heeft, nog niet was verstrekt, maar hij in plaats daarvan een bestuurlijke verklaring dat aan de voor de verkrijging van rijbevoegdheid vereiste voorwaarden is voldaan, bij zich heeft?
Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten