C-195/19 Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România” e.a

Contentverzamelaar

C-195/19 Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România” e.a

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 18 april 2019
Schriftelijke opmerkingen: 4 juni 2019

Trefwoorden : strafbare feiten door rechters; voorrang van Unierecht; rechtsstaat

Onderwerp :

- Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie;

- Artikel 67(1) VWEU;

- Artikel 2 en artikel 9 VEU;

 

Feiten:

Bij strafklacht heeft benadeelde, PJ, verzocht magistraat-rechter QK strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor het strafbare feit ambtsmisbruik. PJ klaagt bij het parket over het feit dat verweerder, QK, rechter bij de rechter in eerste aanleg, uitspraak heeft gedaan over een geschil tussen verzoeker en de belastingdienst. Rechter QK had het verzoek ongegrond verklaard en afgewezen. Benadeelde was van mening dat verweerder strafrechtelijk aansprakelijk gesteld moest worden, aangezien deze niet had voldaan aan zijn wettelijke verplichting zijn beslissing binnen de wettelijke termijn van 30 dagen na de uitspraak te motiveren en benadeelde hiermee belet had de wettelijke rechtsmiddelen in te stellen. Op 28.09.2018 heeft de aanklager van het parket een beschikking gegeven waarbij hij een strafrechtelijke vervolging heeft ingesteld wegens machtsmisbruik. Op 01.10.2018 heeft hij een andere beschikking gegeven, waarbij hij de zaak heeft gesloten omdat het verweten misbruik niet bestond. Op 18.10.2018 heeft benadeelde tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op 24.10.2018 verwezen naar het parket van de hoogste rechterlijke instantie, omdat het betrekking had op een persoon in zijn hoedanigheid van magistraat. De adjunct-hoofdaanklager van het parket heeft het bezwaar ongegrond verklaard en afgewezen. Verzoeker heeft beroep ingesteld, verweerder heeft schriftelijke opmerkingen ingediend, stellend dat de termijn van 30 dagen een aanbevolen termijn is, en dat de termijn om beroep in te stellen loopt vanaf de mededeling van de beslissing, zodat het beroepsrecht van verzoeker niet is geschonden.

 

Overweging:

Onder de nationale regeling wordt in een situatie als in casu een bijzondere afdeling van het parket opgericht, waarbij zowel de met de zaak belaste aanklager als de hiërarchisch hogere aanklager deel uitmaken van dezelfde bijzondere sector die als enige is belast met de onderzoeken naar strafbare feiten gepleegd binnen het gerechtelijke apparaat. De verwijzende rechter vraagt zich af of het communautaire recht zich tegen zo’n regeling verzet, met name met het oog op een beschikking van de Commissie over een mechanisme voor samenwerking en toetsing. Voor de derde vraag, interpreteert de verwijzende rechter de rechtspraak van het grondwettelijk hof van Roemenië, een politiek-rechterlijke instantie, zodanig dat dit hof de voorrang van het gemeenschapsrecht boven de nationale grondwettelijke orde ontkent. Hierdoor voorziet de verwijzende rechter een risico dat het arrest van het Hof niet van toepassing is in het nationale recht.

 

Prejudiciële vragen:

1. Zijn het mechanisme voor samenwerking en toetsing dat is ingesteld bij beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 en de vereisten die zijn neergelegd in de verslagen die in het kader van dit mechanisme zijn opgesteld, verplicht voor Roemenië?

2. Verzetten artikel 67, lid 1, VWEU alsmede artikel 2, eerste volzin, en artikel 9, eerste volzin, VEU zich ertegen dat bij nationale regeling een parketafdeling wordt opgericht die als enige bevoegd is om onderzoek te verrichten naar alle soorten strafbare feiten die zijn gepleegd door rechters

of aanklagers?

3. Verzet het beginsel van de voorrang van het Europees recht, zoals neergelegd in het arrest van 15 juli 1964, Costa, C-6/64, EU:C:1964:66, en de latere vaste rechtspraak van het Hof, zich ertegen dat het een politiekrechterlijke instantie, zoals de Curtea Constituțională a României (grondwettelijk hof, Roemenië), bij nationale regeling wordt toegestaan op dit beginsel inbreuk te maken met beslissingen waartegen geen enkel rechtsmiddel kan worden ingesteld?”

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie, C-310/10.

Specifiek beleidsterrein: JenV; BZK