C-196/15 Granarolo

Contentverzamelaar

C-196/15 Granarolo

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   18 juni 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   04 juli 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   04 augustus 2015
Trefwoorden: EEX

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Verzoekster is een ITA vennootschap. Verweerster is de FRA vennootschap Ambrosi Emmi France. Partijen hebben sinds ongeveer vijfentwintig jaar, zonder raamovereenkomst of exclusiviteitsbeding, een relatie met betrekking tot distributie van levensmiddelen in FRA. In december 2012 laat verzoekster verweerster weten dat haar producten vanaf januari 2013 in FRA en BEL door een ander bedrijf gedistribueerd zullen worden. Verweerster start een procedure bij de Rb Marseille wegens het verbreken van de handelsbetrekkingen en eist schadevergoeding. Aangezien het Gerecht het als een onrechtmatige daad beschouwt en de schadeplaats in FRA ligt verklaart het gerecht zich bevoegd (juli 2014). Maar verzoekster roept de exceptie van onbevoegdheid van de Rb in omdat het om een verbintenis uit overeenkomst zou gaan in de zin van Vo. 44/2001 en dan wordt de bevoegde rechter bepaald aan de hand van de plaats van levering van goederen (Bologna/ITA).
De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter (cour d’appel de Paris) die partijen polst over het voorleggen van vragen aan het HvJEU. Hij acht dat nodig omdat de begrippen verbintenissen uit onrechtmatige daad dan wel uit overeenkomst in de zin van de Vo. autonome begrippen vormen die moeten worden uitgelegd rekening houdend met de doeleinden van die bewoordingen. De vraag gaat dan over de kwalificatie van de schadevordering wegens het verbreken van de langdurige handelsrelaties als tussen partijen in dit geding. De vragen luiden als volgt:
1) Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 aldus worden opgevat, dat sprake is van een verbintenis uit onrechtmatige daad bij de schadevordering wegens het verbreken van gevestigde handelsrelaties in het kader waarvan gedurende meerdere jaren zonder raamovereenkomst of exclusiviteit handelswaar werd geleverd aan een distributeur?
2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is artikel 5, lid 1, onder b), van die verordening dan van toepassing bij het vaststellen van de plaats waar de verplichting die dient als grondslag voor het verzoek in het in 1) bedoelde geval, moet worden nagekomen?

Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten