C-196/23 Fogasa
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 juni 2023 Schriftelijke opmerkingen: 15 augustus 2023
Trefwoorden: collectief ontslag, pensionering van de werkgever
Onderwerp:
• Artikelen 27 en 30 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
• Artikel 1, lid 1, en artikel 2 van Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag.
Feiten:
Op 17 juni 2020 en met ingang van 17 juli 2020 werden de verzoekende partijen op de hoogte gebracht van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens pensionering van de werkgever, verweerder. Deze pensionering betekende de beëindiging van 54 overeenkomsten, waaronder die van de verzoekende partijen. De verzoekende partijen hebben een vordering ingediend wegens een ontslag tegen verweerder, deze vordering werd verworpen. In het verzoekschrift van de verzoekende partijen werd de nietigverklaring gevorderd van het stilzwijgende ontslag gegeven door de onderneming aan de verzoekende partijen, met veroordeling van de onderneming tot de overeenkomstige rechtsgevolgen, en subsidiair, de vaststelling dat het ontslag onrechtmatig was, met veroordeling van de onderneming tot de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen.
Overweging:
De verzoekende partijen stellen dat hun ontslag nietig is omdat er geen raadplegingsperiode heeft plaatsgevonden en het ontbreken van een raadplegingsperiode van de werknemersvertegenwoordigers in strijd is met artikel 2 van richtlijn 98/59. De verwerende partij was van mening dat de Spaanse wettelijke regeling in overeenstemming is met richtlijn 98/59 en dat deze in ieder geval geen horizontale rechtstreekse werking heeft tussen particulieren onderling, onverminderd de eventuele aansprakelijkheid van de Staat.
Richtlijn 98/59 heeft tot doel de werknemers meer bescherming te bieden bij collectief ontslag. Hoewel de Uniewetgever met een dergelijke harmonisatie van de regels voor collectief ontslag beoogt een vergelijkbare bescherming van de rechten van de werknemers in de verschillende lidstaten te verzekeren en er tegelijk voor te zorgen dat de lasten die deze beschermingsregels meebrengen voor de ondernemingen van de Europese Unie, onderling minder sterk verschillen, blijft het een feit dat deze richtlijn ook tot doel heeft een minimumbescherming in te voeren inzake de voorlichting en raadpleging van de werknemers bij collectief ontslag, hoewel de lidstaten vrij blijven om nationale maatregelen te nemen die voor die werknemers gunstiger zijn.
Uit rechtspraak van het Hof blijkt dat het begrip collectief ontslag niet beperkt mag worden tot ontslag om structurele, technologische of conjuncturele redenen en dit begrip niet uit te breiden tot ieder ontslag om redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer. Het Hof heeft echter ook bepaald dat Richtlijn 98/59 zich niet verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat de situatie waarbij de arbeidsovereenkomsten van verscheidene werknemers die een natuurlijke persoon als werkgever hebben, eindigen omdat deze laatste is overleden, niet als collectief ontslag wordt beschouwd.
De verwijzende rechter merkt op dat moet worden bepaald of de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten van de verzoekende partijen wegens vrijwillige pensionering van de verweerder al dan niet als collectief ontslag had moeten worden behandeld. In de Spaanse wettelijke regeling is in geval van pensionering van de werkgever, waarbij het aantal arbeidsovereenkomsten dat wordt beëindigd de drempels van richtlijn 98/59 overschrijdt, niet voorzien in een raadplegingsperiode, noch is deze beëindiging onderworpen aan de collectieve ontslagprocedure. Deze procedure is beperkt tot gevallen van samenloop van economische, organisatorische of productieve oorzaken („ETOP”-oorzaken), mits het een bepaald aantal werknemers treft. Van collectief ontslag is geen sprake in andere gevallen, zoals het onderhavige geval van beëindiging van arbeidsovereenkomsten op initiatief van de werkgever om redenen die niet inherent zijn aan de wil van de werknemers. De Spaanse wettelijke regeling voorziet niet in het houden van een raadplegingsperiode in deze gevallen om de gevolgen van de beëindiging van arbeidsovereenkomsten te voorkomen of althans te verzachten.
Prejudiciële vragen:
1) Is een wettelijke regeling zoals de Spaanse wettelijke regeling, die overeenkomstig artikel 49, lid 1, onder g), van Real Decreto Legislativo 2/2015, de 23 de octubre, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (koninklijk wetsbesluit 2/2015 van 23 oktober tot goedkeuring van de geconsolideerde tekst van de wet op het werknemersstatuut), niet voorziet in een raadplegingsperiode in het geval van beëindiging van een groter aantal arbeidsovereenkomsten dan bedoeld in artikel 1 van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, naar aanleiding van de pensionering van de werkgever, een natuurlijke persoon, verenigbaar met artikel 2 van deze richtlijn?
2) Als deze vraag niet bevestigend wordt beantwoord, heeft richtlijn 98/59 dan rechtstreekse horizontale werking tussen particulieren?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: AGET Iraklis, C-201/15; Commissie/Portugal, C-55/02; C-422/14 , C-323/08.
Specifiek beleidsterrein: SZW