C-20/14 BGW Marketing- & Management-Service

Contentverzamelaar

C-20/14 BGW Marketing- & Management-Service

Prejudiciële hofzaak
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   6 maart 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   20 maart 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   20 april 2014
Trefwoorden: merkenrecht

Onderwerp
Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten

Verzoekster heeft sinds december 2006 onder nummer 30633835 een inschrijving in het register van het Duits octrooi- en merkenbureau voor de waren en diensten van de klassen 16, 35, 41 en 43 (drukwerken). Verweerster Bodo Scholz heeft een woord/beeldmerk (nr 30406837) ingeschreven sinds juli 2004 voor waren en diensten van de klassen 16, 35 en 41. Zij heeft oppositie ingesteld tegen de aanvraag van verzoekster wegens het beeldmerk.
De merkenafdeling van het DUI Patent- und Markenamt verklaart het beeldmerk gedeeltelijk nietig. Het verwarringsgevaar zou komen door de zelfstandige onderscheidende plaats van de lettercombinatie BGW binnen het bestreden merk. Verzoekster vraagt om heroverweging omdat opposante geen rechtsinstandhoudend gebruik van het merk zou maken. In januari 2012 wordt de eerdere beslissing van het Patent- und Markenamt vernietigd maar ook de eis van opposante afgewezen omdat rechtsinstandhoudend gebruik niet aannemelijk is gemaakt. Opposante gaat tegen die beslissing in beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende DUI rechter (Bundespatentgericht) gaat ervan uit dat de totaalindruk van het oudere woord-/beeldmerk alleen door de lettercombinatie BGW wordt gedomineerd. Over het jongere merk oordeelt hij dat dit door toevoeging van de woorden ‘Bundesverband der deutschen Gesundheitswirtschaft’ beschrijvend van aard is. Er lijkt dan ook geen individuele indeling mogelijk en er is dan ook geen onderscheidend vermogen. Zodat hij ook hier neigt naar dominantie van de lettercombinatie en hij ziet dan ook verwarringsgevaar voor het publiek. Maar hij twijfelt gezien de uitspraak van het HvJEU in de zaken C-90/11 en C-91/11 over de woord-/lettercombinatie. Hij besluit de volgende vraag aan het HvJEU voor te leggen:
“Moet artikel 4, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/95/EG aldus worden uitgelegd dat in geval van dezelfde en soortgelijke waren en diensten gevaar voor verwarring bij het publiek kan worden aanvaard indien een lettercombinatie met onderscheidend vermogen, die het oudere woord-/beeldteken met een gemiddeld onderscheidend vermogen vormt, in het jongere woordteken van een derde zo wordt overgenomen dat aan deze lettercombinatie een beschrijvende woordcombinatie wordt toegevoegd die daarop betrekking heeft en de lettercombinatie als afkorting van de beschrijvende woorden verklaart?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: |C-120/04 Medion; C-334/05 Shaker; C-254/09 P Calvin Klein; C-90/11 en C-91/11 Strigl ea.
Specifiek beleidsterrein: VenJ, mede EZ

Gerelateerde documenten