C-20/21 LOT Polish Airlines 

Contentverzamelaar

C-20/21 LOT Polish Airlines 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     17 mei 2021

Trefwoorden : compensatie luchtreizigers; rechterlijke bevoegdheid

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;

Feiten:

Verzoekers vorderen compensatie op grond van verordening 261/2004 vanwege een vluchtvertraging. Zij beschikten over een boeking voor een vlucht van Warschau naar Frankfurt met een direct aansluitende vlucht van Frankfurt naar de Malediven. Verzoekers bereikten hun eindbestemming met meer dan 4 uur vertraging. Verzoekers hebben in eerste aanleg compensatie gevorderd voor een bedrag van €600 alsmede vergoeding van gemaakte advocatenkosten. Verweerster heeft aangevoerd dat het Amtsgericht Frankfurt niet relatief of internationaal bevoegd is. Het Amtsgericht Frankfurt heeft de vordering niet-ontvankelijk verklaard en afgewezen omdat het niet de bevoegde rechter is (noch de plaats van vertrek noch de plaats van aankomst liggen in het rechtsgebied van de rechter). Verzoekers blijven in hoger beroep bij hun opvatting dat de vordering ontvankelijk is. De relatieve bevoegdheid van het Amtsgericht Frankfurt vloeit volgens hen voort uit artikel 7.1b) van verordening 1215/2012.

Overweging:

Voor de beslissing op het hoger beroep is doorslaggevend of bij een vlucht die is gekenmerkt door één enkele bevestigde boeking voor de gehele reis en die is opgesplitst in twee of meer vluchten, de plaats van uitvoering in de zin van artikel 7.1b) van verordening 1215/2012 ook de plaats van aankomst van de eerste vlucht is, als het vervoer op deze vluchten wordt uitgevoerd door twee verschillende luchtvaartmaatschappijen en de op grond van verordening 261/2004 ingestelde vordering tot compensatie voortvloeit uit de vertraging van de eerste vlucht en is gericht tegen de luchtvaartmaatschappij die de eerste vlucht heeft uitgevoerd. Deze vraag is door het Hof tot dusver nog niet beantwoord.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 7, punt 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat bij een vlucht die wordt gekenmerkt door één enkele bevestigde boeking voor de gehele reis en die is opgesplitst in twee of meer vluchten, de plaats van uitvoering in de zin van deze bepaling ook de plaats van aankomst van de eerste vlucht kan zijn, als de twee vluchten door verschillende luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd en de op grond van verordening (EG) nr. 261/2004 ingestelde vordering tot compensatie voortvloeit uit de vertraging van de eerste vlucht en is gericht tegen de luchtvaartmaatschappij die de eerste vlucht uitvoert?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-274/16, C-447/16, C-448/16; C-606/19; C-204/08;

Specifiek beleidsterrein: IenW; JenV

Gerelateerde documenten