C-202/14 Adiamix

Contentverzamelaar

C-202/14 Adiamix

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 juni 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   27 juni 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   27 juli 2014
Trefwoorden: staatssteun;

Onderwerp
- VWEU artikel 107 en 108 (staatssteun)
- Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag
- Beschikking nr. 2004/343/EG van de Europese Commissie van 16 december 2003 betreffende een steunmaatregel die ten uitvoer werd gelegd door Frankrijk voor de overname van ondernemingen in moeilijkheden

Dit is een voortzetting van zaak C-368/12. Het Hof verklaarde die zaak niet-ontvankelijk en merkte op dat de verwijzende rechter de mogelijkheid behield opnieuw een prejudiciële vraag te stellen waarbij hij dan ‘minimale indicaties’ zou moeten geven waarom hij de door verzoekster naar voren gebrachte argumenten tot steun van haar verzoek tot ongeldigverklaring van het litigieuze besluit gegrond zou vinden. 
(hieronder de feiten zoals eerder opgenomen in het fiche van zaak C-368/12):
Verzoekster heeft voor het jaar 2002 vrijstelling van vennootschapsbelasting genoten omdat zij voldeed aan de voorwaarden van beschikking 2004/343/EG. Omdat de Commissie echter meent dat de FRA Staat in strijd handelt met artikel 88 lid 3 VEU krijgt verzoekster alsnog een betalingsbevel voor ontvangen steun + vertragingsrente. Zij komt op tegen het vonnis van het administratieve gerecht te Caen waarbij haar verzoek tot nietigverklaring van het door de autoriteiten uitgegeven betalingsbevel (een bedrag van € 1.425.905) wordt afgewezen. Tevens vordert zij dat, indien de Staat het gemeenschapsrecht heeft geschonden, deze wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding van € 832.210.

Verzoekster stelt dat de bedragen ten onrechte van haar worden gevorderd. De FRA Staat heeft de beschikking van de CIE niet uitgevoerd (het terugvorderen van ten onrechte uitbetaalde steun). Verzoekster meent dat de verleende steun als ‘bestaande steun’ kan worden gekwalificeerd en om die reden kan terugvordering geen sprake zijn. Ook zou de beschikking van de CIE niet aan de motiveringsplicht voldoen en in strijd zijn met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.

De behandelend rechter oordeelt dat zowel vordering als verzoekschrift niet-ontvankelijk zijn. De vertragingsrente is conform de gemeenschapsregels berekend.

In deze zaak handhaaft verzoekster handhaaft haar oorspronkelijke vorderingen. Daarnaast verzoekt zij het HvJEU een vraag voor te leggen over de uitlegging van het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ die een onderneming ontheffen van de verplichting om door de EURCIE onverenigbaar geachte steun terug te betalen.

Ook verweerder (MinBegroting) handhaaft zijn eerdere verzoek tot afwijzing van verzoeksters eis.
De verwijzende FRA rechter van het Hof van Beroep te Nantes is van mening dat er voldoende ernstige twijfel bestaat over de vraag of de (FRA) vrijstellingsregeling in de versie die gold vóór de wijziging in 2004 de kenmerken had van een bestaande steunregeling in de zin van Vo. 659/1999. Hij vraagt het HvJEU zich uit te spreken over de geldigheid van beschikking 2004/343/EG van de Europese Commissie van 16 december 2003 betreffende de bij artikel 44 septies van het algemeen belastingwetboek ingestelde vrijstellingsregeling voor de overname van ondernemingen in moeilijkheden, gelet op de kwalificatie als bestaande steunregeling.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-368/12 Adiamix (niet ontvankelijk)
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten