C-202/15 H3g

Contentverzamelaar

C-202/15 H3g

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   2 juli 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   18 juli 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   18 augustus 2015
Trefwoorden: btw

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)

Verzoekster, een vennootschap die telefoondiensten levert, krijgt een naheffing opgelegd door het ITA belastingkantoor (verweerder) over 2006 omdat verzoekster de verplichtingen van een presidentieel decreet niet in acht heeft genomen bij de uitgifte van creditnota’s voor terugvordering van de door de vennootschap voldane maar niet door haar wanbetalende klanten betaalde belasting. Verweerder stelt dat de creditnota’s uitsluitend zijn uitgereikt op grond van de verklaring van de niet-nakomende klant dat de overeenkomst is ontbonden. Ten aanzien van door verzoekster gesloten leveringsovereenkomsten werkt volgens verweerder de ontbinding van de overeenkomsten ex nunc, dat wil zeggen, vanaf de datum van ontbinding, waarbij de eerdere prestaties, die de klant daadwerkelijk heeft genoten en aan hem zijn gefactureerd, volledig in stand blijven, ook indien zij niet zijn betaald. Verzoekster stelt dat ontbinding van overeenkomsten ex tunc werkt en gaat tegen de aanslag in beroep. In eerste instantie wordt zij gedeeltelijk in het gelijk gesteld; op grond van de btw-neutraliteit kan een creditnota worden uitgereikt als de overeenkomst wordt ontbonden wegens niet-nakoming. Verweerder gaat tegen dat oordeel in beroep. Hij wijst erop dat de ontbinding van de overeenkomst op zichzelf niet volstaat om de uitreiking van creditnota’s te rechtvaardigen, aangezien de klant de verleende dienst onmogelijk aan de vennootschap kan restitueren. Verzoekster had (volgens de ITA regeling) tevens moeten aantonen dat sprake is van niet-betaling van de tegenprestatie nadat tevergeefs insolventie- of tenuitvoerleggingsprocedures waren ingesteld.

Volgens de verwijzende ITA rechter (regionale belastingcommissie) is afwijking van de regels (bijvoorbeeld ter voorkoming van fraude) mogelijk met inachtneming van het principe dat afwijkingen niet verder mogen gaan dan noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken. Hij twijfelt of de ITA regeling toepassing verenigbaar is met EURrecht en legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
A) Is het – gezien het feit dat de Italiaanse wetgever de bevoegdheid van de artikelen 90, lid 2, en 185, lid 2, tweede volzin, van richtlijn 2006/112/EG [en voordat deze richtlijn werd vastgesteld, van de artikelen 11 C, lid 1, en 20, lid 1, onder b), tweede alinea, van richtlijn 77/388/EEG] heeft uitgeoefend met betrekking tot respectievelijk de verlaging van de maatstaf voor heffing en de herziening van de voor de belaste handelingen in rekening gebrachte btw in geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling van de door partijen vastgestelde tegenprestatie – in overeenstemming met de in het VWEU verankerde beginselen van evenredigheid en doeltreffendheid en het beginsel van neutraliteit dat de toepassing van btw regelt, dat beperkingen worden gesteld die het de belastingplichtige onmogelijk of uiterst moeilijk maken om de belasting betreffende de geheel of gedeeltelijk niet-betaalde tegenprestatie terug te vorderen?
B) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is een bepaling als artikel 26, lid 2, van DPR 633/1972, die in de praktijk van de belastingdienst van de lidstaat van de Unie het recht op terugvordering van de belasting ondergeschikt maakt aan de levering van het bewijs dat eerst tevergeefs insolventie- of tenuitvoerleggingsprocedures zijn ingesteld, ook wanneer deze handelingen redelijkerwijs onrendabel zijn gezien het bedrag van de vordering, de vooruitzichten op inning daarvan en de kosten van de tenuitvoerleggings- of insolventieprocedures, verenigbaar met de bovenstaande beginselen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-337/13 Almos Agrárkülkereskedelmi
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten