C-203/20 AB e.a.

Contentverzamelaar

C-203/20 AB e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     6 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     22 augustus 2020

Trefwoorden: ne bis in idem; strafrecht; EAB

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie artikel 50;

-           Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten;

 

Feiten:

Op 27-11-2000 werd bij de verwijzende rechter strafvordering ingesteld door het regionaal bureau van het OM. Punt 1 van de vordering was gericht tegen beklaagden AB, CD, GH, EF, IJ, PR, LM en NO wegens misbruik van een openbaar ambt, wegens ontvoering naar het buitenland, wegens diefstal met geweld en wegens afpersing (allen in groepsverband gepleegd). De vordering gericht tegen beklaagden ST, UV, WZ en BC was wegens ontvoering naar het buitenland, wegens diefstal met geweld, en wegens afpersing (allen in groepsverband gepleegd). Punt 2 van de vordering was gericht tegen beklaagde DE wegens het vergemakkelijken van het plegen van de strafbare feiten. Bij beschikking van 29-06-2001 heeft de verwijzende rechtbank de vervolging van alle beklaagden geschorst omdat hun amnestie was verleend bij een regeling die door de president van Slowakije was afgekondigd op 03-03-1998. Voornoemde beschikking is op 05-06-2002 bevestigd bij beslissing van de Krajský súd Bratislava en heeft kracht van gewijsde gekregen.

 

Overweging:

De verwijzende rechter heeft de procedure opnieuw geopend naar aanleiding van het arrest van het grondwettelijk hof van 31-05-2017. In dat arrest heeft het grondwettelijk hof verklaard dat resolutie nr. 570 van de nationale raad van 05-04-2017, tot intrekking van de besluiten van de Slowaakse president in 1997 en 1998 tot verlening van amnestie en tot verlening van gratie, strookt met de grondwet. Nadat de procedure opnieuw was geopend, heeft de verdediging bij de verwijzende rechter een verzoek tot schorsing van de procedure ingediend, alsook een verzoek om indiening van een verzoek om een prejudiciële beslissing bij het Hof. Dat verzoek is gebaseerd op juridische onnauwkeurigheden in de vastgestelde nationale wetgeving. Na onderzoek van het dossier is de verwijzende rechter van oordeel dat een beslissing van het Hof noodzakelijk is voor het wijzen van zijn vonnis. 

 

Prejudiciële vragen:

1) Verzet, gelet op artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het beginsel ne bis in idem zich tegen de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel in de zin van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, wanneer de strafprocedure definitief is afgesloten bij een rechterlijke beslissing tot vrijspraak of tot onderbreking van de procedure, indien die beslissing is gegeven op basis van een amnestieregeling die door de wetgever is ingetrokken nadat de beslissing definitief is geworden, en in de nationale rechtsorde is bepaald dat de intrekking van een dergelijke amnestieregeling leidt tot nietigverklaring van de beslissingen van overheidsinstanties die zijn vastgesteld en gemotiveerd op grond van amnestie- en gratieregelingen, en dat de juridische belemmeringen voor strafvervolging die gebaseerd waren op een aldus ingetrokken amnestieregeling verdwijnen, zonder dat daartoe een rechterlijke beslissing is vereist of een specifieke gerechtelijke procedure moet worden gevolgd?

2) Is een bepaling van een nationale wet op grond waarvan de beslissing van een nationale rechterlijke instantie tot onderbreking van de strafprocedure, die naar nationaal het karakter heeft van een definitieve beslissing die de vrijspraak tot gevolg heeft en op grond waarvan de strafprocedure definitief is onderbroken naar aanleiding van de overeenkomstig een nationale wet verleende amnestie, rechtstreeks en zonder beslissing van een nationale rechterlijke instantie nietig wordt verklaard, verenigbaar met het recht op een onpartijdig gerecht, zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft, zoals gewaarborgd door artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met artikel 82 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?

3) Is een bepaling van nationaal recht die het toezicht door het grondwettelijk hof op de resolutie van de Národná rada Slovenskej republiky (nationale raad van de Slowaakse Republiek; hierna: „nationale raad”) tot intrekking van een amnestieregeling of individuele gratieregelingen, die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 86, onder i), van de Slowaakse grondwet, beperkt tot de loutere beoordeling van de grondwettigheid ervan, zonder rekening te houden met door de Europese Unie vastgestelde bindende handelingen, met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Europese Unie, verenigbaar met het beginsel van loyale samenwerking in de zin van artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 267 en 82 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met het recht op een onpartijdig gerecht, zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft, zoals gewaarborgd door artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV