C-207/13 Wagenborg Passagiersdiensten ea

Contentverzamelaar

C-207/13 Wagenborg Passagiersdiensten ea

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   7 juni 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   24 juni 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   24 juli 2013
Trefwoorden: overheidsopdrachten (vervoersconcessie); vrij verrichten van diensten

Onderwerp:
- Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (Pb 1992, L364; Cabotageverordening);
- Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (Pb 2007, L315; - PSO-verordening);
- Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad (Pb 2006, L389)
- Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (Pb 2009, L163)

Verzoekster Wagenborg is een rederij die een veerverbinding onderhoudt tussen de vaste wal en de Waddeneilanden Ameland en Schiermonnikoog. Zij heeft daarvoor in mei 2011 van MinIenM (verweerder) een vervoersconcessie verkregen op grond van de Wet en het Besluit personenvervoer 2000 (Wp2000 en Bp2000). Derde-partij in de nationale procedure TSM heeft op dezelfde grond een vervoersconcessie gekregen voor vervoer tussen vasteland en Terschelling en Vlieland. Tweede verzoekster Eigen Veerdienst Terschelling BV (EVT) greep naast deze laatste concessie. Verzoeksters 2 t/m 6 dienen bezwaar in tegen de afwijzing maar dat wordt niet gehonoreerd. Verweerder is van mening dat hij in redelijkheid heeft kunnen besluiten de concessie op grond van artikel 5 van de PSO-Vo. voor de eerste maal zonder aanbesteding te kunnen verlenen. Hierop gaan alle verzoeksters in beroep.
Na wat procedureel getouwtrek over procesbelangen en al dan niet geraakt zijn in rechtspositie stellen verzoekers dat de gevolgen van de PSO-Verordening dusdanig ingrijpend zijn dat een wet in formele zin is vereist voordat die Vo kan worden toegepast. Het daartoe door verweerder ingediende wetsvoorstel is door de EK verworpen zodat een wettelijke grondslag voor concessieverlening ontbreekt. Verweerder baseert zich echter op artikel 2.2 van de Wp2000 waarin de mogelijkheid wordt geboden om bijzondere vervoersvormen (zoals openbaar vervoer over water) onder de werkingssfeer van de Wp2000 te brengen.
Verzoeksters wijzen op strijd van het artikel over personenvervoer per passagiersschip met de cabotageVo. Dat de Waddenzee op basis van (inter)nationale of Europese regelgeving of Europese regelgeving wordt gekwalificeerd als binnenwater doet volgens verzoekers niet af aan het feit dat vervoer op de Waddenzee vervoer over zee in de zin van de Cabotageverordening betreft. Ook volgens RL 2009/45/EG is het Waddengebied als klasse D zeegebied aangewezen. Partijen zijn het daarnaast niet eens over de toepassing van artikel 5 lid 4 van de PSO-Vo die ziet op de kilometerdrempel van 300.000 waaronder onderhands gegund zou mogen worden. Verzoekers menen dat dit niet zonder meer van toepassing verklaard kan worden op openbaar personenvervoer over de Waddenzee omdat de PSO oorspronkelijk bedoeld is voor vervoer per spoor en over de weg.
Verweerder stelt dat de cabotageVo als grondslag VWEU artikel 100.2 heeft zodat deze Vo. alleen op zeevervoer ziet. Ook is de Waddenzee opgenomen in bijlage 1 bij RL 2006/87/EG over binnenscheepvaart. Cabotage betekent het verrichten van binnenlands vervoer door vervoerondernemingen uit een andere EULS. In onderhavige zaak ontbreekt het grensoverschrijdende element.

Gezien al deze vragen en verschillen van mening besluit de verwijzende NL rechter (CRb) het HvJEU de volgende vragen voor te leggen:
1) Staat aanwijzing van het Nederlandse deel van de Waddenzee als binnenwater (zone 2-water) op bijlage I bij Richtlijn 2006/87 in de weg aan toepassing van de Cabotageverordening op het openbaar personenvervoer over de Waddenzee tussen het Nederlandse vasteland en de Waddeneilanden Terschelling, Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog?
2) Staat toepasselijkheid van de Cabotageverordening in de weg aan toepassing van de PSO-verordening, gelet op artikel 1, tweede lid, van de PSO-verordening?
3) Staat het de lidstaten vrij op grond van artikel 1, tweede lid, van de PSO-verordening uitsluitend één of meer specifieke onderdelen van deze verordening, in casu artikel 5, derde lid, en daarmee samenhangend artikel 5, vierde lid, op het openbaar personenvervoer over water van toepassing te verklaren?
4) Kan de uitzondering opgenomen in artikel 5, vierde lid, van de PSO-verordening, meer in het bijzonder het daarin opgenomen afstandscriterium van 300.000 kilometer, (zonder meer) van toepassing worden verklaard op het openbaar personenvervoer over water?
5) Indien het antwoord op vraag 4 bevestigend luidt, welke gevolgen moeten dan worden verbonden aan het feit dat in dit geval concessies voor openbaar personenvervoer over water zijn verleend zonder dat is voldaan aan het voorschrift van artikel 7, tweede lid, van de PSO-verordening?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-205/99 Analir ea; C-323/03 CIE/SPA
Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten