C-209/03, Bidar, arrest van 15 maart 2005
Signaleringsfiche Bidar Arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 2005 in de zaak C-209/03, Dany Bidar tegen London Borough of Ealing, Secretary of State for Education and Skills
Betrokken departementen OCW, BZ, BZK en VWS
Sleutelwoorden Burgerschap van Unie - Artikelen 12 EG en 18 EG - Steun aan studenten in vorm van gesubsidieerde lening - Bepaling waarbij toekenning van dergelijke lening wordt beperkt tot studenten die op nationaal grondgebied gevestigd zijn
Samenvatting van feiten, redenering en dictum In augustus 1998 is Bidar, Frans onderdaan, het Verenigd Koninkrijk binnengekomen. Hij heeft er middelbaar onderwijs gevolgd en is in september 2001 gaan studeren. Hij heeft steun ontvangen voor de betaling van het collegegeld, maar financiële steun in de vorm van een studielening ter dekking van zijn kosten van levensonderhoud is geweigerd, omdat hij niet in het Verenigd Koninkrijk gevestigd was. De Engelse regeling stelt als eis dat een student drie jaar 'gevestigd' is voordat hij studiefinanciering voor levensonderhoud kan krijgen. Om de status "gevestigd" te krijgen mag het verblijf in het Verenigd Koninkrijk of op de eilanden echter op geen enkel tijdstip in die drie jaar volledig of hoofdzakelijk tot doel hebben, voltijds onderwijs te volgen.
Allereerst concludeert het Hof dat een tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag valt. Vervolgens stelt het Hof dat het - ter voorkoming van het ontstaan van onredelijke lasten - gerechtvaardigd is dat een lidstaat steun ter dekking van de kosten van levensonderhoud van studenten enkel toekent aan studenten die blijk hebben gegeven van een zekere mate van integratie in de samenleving van deze staat. De vaststelling dat de betrokken student gedurende een bepaalde tijd in de ontvangende lidstaat verblijf heeft gehouden, toont volgens het Hof het bestaan van een zekere mate van integratie aan. Artikel 12, eerste alinea, EG staat echter in de weg aan een nationale regelgeving die uitsluit dat een onderdaan van een andere lidstaat als student de status van gevestigd persoon kan verwerven. Ten slotte ziet het Hof geen reden om de werking van het onderhavige arrest in de tijd te beperken.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 wordt op dit moment geen voorwaarde gesteld die vergelijkbaar is met de Engelse voorwaarden omdat er tot nog toe vanuit is gegaan dat studiefinanciering voor levensonderhoud niet onder de reikwijdte van het Verdrag viel. Studenten met de nationaliteit van één van de EU-lidstaten hebben wat betreft de toegankelijkheid tot het beroepsonderwijs, als Unieburger, recht op een gelijke behandeling wat betreft de financiële bijdrage voor studiekosten. Zij ontvangen hiervoor de zogenoemde 'Raulin-vergoeding'.
Het Hof heeft in de onderhavige zaak bepaald dat steun ter dekking van kosten van levensonderhoud voor de toepassing van het in artikel 12, eerste alinea, EG neergelegde discriminatieverbod ook binnen de werkingssfeer van het Verdrag valt. Echter, lidstaten mogen ervoor zorgen dat de toekenning van deze steun aan studenten uit andere lidstaten geen onredelijke last wordt die het totale bedrag van de door deze staat toekenbare steun zou kunnen beïnvloeden.
Deze overweging sluit aan bij artikel 24, tweede lid, van richtlijn 2004/38/EG (implementatie voor 30 april 2006). Hierin staat dat lidstaten niet verplicht zijn om aan economisch niet-actieve EU-burgers steun voor levensonderhoud toe te kennen vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht. Nederland is voornemens gebruik te maken van deze mogelijkheid en deze voorwaarde (voorafgaande verblijfseis van 5 jaren) op te nemen in zijn regelgeving.
Voorstel voor behandeling Dit fiche wordt gezonden aan de minister van OCW, van BZ, van BZK en van VWS. In het kader van de ICER-werkgroep 'Unieburgers', zullen de gevolgen van dit arrest grondiger bestudeerd worden en verwerkt worden in het rapport 'Burgerschap van de Unie'. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.