C-210/20 Rad Service e.a.

Contentverzamelaar

C-210/20 Rad Service e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     27 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     13 september 2020

Trefwoorden : aanbesteding; overheidsopdrachten

Onderwerp :

Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG;

 

Feiten:

Op 03-01-2018 heeft de lokale gezondheidsdienst van Centraal-Toscane een openbare aanbesteding uitgeschreven voor de gunning van werkzaamheden voor de sloop van ziekenhuisgebouwen. Verweerders hebben hieraan deelgenomen in een tijdelijke combinatie van ondernemingen (hierna tezamen: Del Debbio). Bij de indiening van de offerte heeft Del Debbio verklaard een beroep te doen op de technische en beroepsbekwaamheden van een eenmansbedrijf (hierna: nevenonderneming). Del Debbio werd vervolgens uitgesloten omdat de nevenonderneming niets had vermeld over diens strafrechtelijke veroordeling in zijn verklaring. Volgens de aanbestedende dienst heeft de nevenonderneming een valse en op onwaarheden berustende verklaring afgelegd, waardoor Del Debbio automatisch was uitgesloten. De uitsluiting van Del Debbio is door de bestuursrechter in eerste aanleg nietig verklaard. Verzoekers hebben daartegen bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld. Del Debbio betoogt dat de aanbestedende dienst niet automatisch tot uitsluiting had kunnen besluiten, maar een termijn voor de vervanging van de nevenonderneming had moeten vaststellen. Daarnaast voert Del Debbio aan dat zij onmogelijk kon weten dat de eigenaar van de nevenonderneming was veroordeeld, aangezien deze veroordeling niet bleek uit het door particulieren raadpleegbare strafregister.

 

Overweging:

De prejudiciële vraag is bepalend voor de beslissing in het geding. Indien het Hof zou oordelen dat volgens het Unierecht niets aan de vervanging van de nevenonderneming in de weg mag staan, zelfs niet indien de nevenonderneming valse verklaringen heeft afgelegd over de vervulling van de algemene eisen van artikel 80, zou het geding moeten worden afgesloten met een vonnis waarin geïntimeerde in het gelijk wordt gesteld, en zou het besluit waarbij zij van de aanbesteding werd uitgesloten derhalve nietig moeten worden verklaard. Indien het Hof daarentegen zou besluiten de uitlegging te aanvaarden volgens welke het Unierecht niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 89(1) zoals uitgelegd in de nationale rechtspraak, zou het geding moeten worden afgesloten met een vonnis waarbij de rechtmatigheid van het besluit tot uitsluiting wordt bevestigd.

 

Prejudiciële vraag:

Verzet artikel 63 van richtlijn 2014/24 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de rechtsfiguur van beroep op de draagkracht van andere lichamen, samen met de beginselen van vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverlening in de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zich tegen de toepassing van de Italiaanse regeling betreffende beroep op de draagkracht van andere lichamen en uitsluiting van de gunningsprocedure van artikel 89, lid 1, vierde volzin, van de codice dei contratti pubblici die is vervat in decreto legislativo nr. 50 van 18 april 2016, volgens welke de aanbestedende dienst de aan de aanbesteding deelnemende ondernemer altijd moet uitsluiten indien een nevenonderneming onjuiste verklaringen heeft afgelegd over het bestaan van in gezag van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordelingen waarmee eventueel kan worden aangetoond dat een ernstige beroepsfout is begaan, zonder van hem te eisen of hem toe te staan dat ter vervanging van deze nevenonderneming een andere geschikte nevenonderneming wordt aangewezen, zoals daarentegen is vastgesteld voor andere gevallen waarin de entiteiten op wier draagkracht de ondernemer zich wil beroepen niet voldoen aan een relevant selectiecriterium of waarin dwingende gronden voor uitsluiting bestaan?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-94/12; C-305/08; C-324/14;

Specifiek beleidsterrein: EZK; BZK