C-211/16 Bimotor

Contentverzamelaar

C-211/16 Bimotor

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement:   10 juni 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       27 juni 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   27 juli 2016
Trefwoorden: btw; vennootschapsbelasting; maximumgrens belastingkrediet

Onderwerp
Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/38/EG en richtlijn 2006/112/EG

Verzoekster vecht op 16-06-2015 een terugvorderingsbesluit vennootschapsbelasting over 2013 aan bij de provinciale belastingdienst (verweerster). Zij meent over dat jaar aanspraak te kunnen maken op een btw-krediet en heeft het door haar verschuldigde bedrag daarmee verrekend. Het krediet wordt niet betwist maar verzoekster verwijt verweerster dat, toen zij heeft vastgesteld dat de in de wettelijke regeling voorziene terugbetalingsbeperking was overschreden, zij zowel het overschot heeft teruggevorderd als de boete erop heeft toegepast waarin wordt voorzien voor betalingen die niet zijn verricht, waardoor de opgelegde sanctie nog zwaardere is geworden dan in geval van niet-betaling. Verzoekster stelt dat zij meteen maatregelen heeft genomen om de overschrijdingssituatie te regulariseren en eist opschorting van het besluit.

De verwijzende ITA rechter (belastingrechter Torino) acht het stellen van een vraag aan het HvJEU noodzakelijk omdat het besluit gebaseerd is op de ITA wettelijke regel “Vanaf 1 januari 2001 is de maximumgrens van de belastingkredieten en de bijdragen die volgens artikel 17 van decreto legislativo (wetsbesluit) nr. 241 van 9 juli 1997 kunnen worden verrekend, dan wel kunnen worden terugbetaald aan de houders van een belastingrekening, vastgesteld op 700.000 EUR per kalenderjaar.” Aangezien het hier om een geharmoniseerde belasting gaat moet worden onderzocht of deze bepaling verenigbaar is met het EUrecht. Hij wijst met name op het element van neutraliteit. Vaststelling van een maximum brengt voor ondernemers (tijdelijk) extra financiële lasten met zich die mededingingsverstorende gevolgen kunnen hebben op concurrenten die niet in ITA belasting betalen. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Staat de Unierechtelijke regeling inzake btw (Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/38/EG en richtlijn 2006/112/EG) in de weg aan een nationale regeling – zoals die van artikel 34, lid 1, van wet nr. 388 van 23 december 2000 – krachtens welke de terugbetaling of verrekening van btw-kredieten in een bepaald belastingjaar niet in hun geheel, maar enkel tot een vooraf bepaalde bovengrens zijn toegestaan?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-82/14 Nuova Invincibele; C-277/14 PPUH Stehcamp
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten