C-211/17 Topaz

Contentverzamelaar

C-211/17 Topaz

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   13 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   30 juli 2017

Trefwoorden: consumentenbescherming; oneerlijke bedingen

Onderwerp: Richtlijn 93/13/EEG (oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten)

Verzoekster (vastgoedontwikkelaar) en verweerders sluiten 01-09-2011 een voorlopige koopovereenkomst onder voorwaarden voor de aanschaf van een onroerende zaak, een appartement met parkeerplaats. In de overeenkomst is een (standaard)boetebeding opgenomen dat de verkoper de voorovereenkomst van rechtswege ontbonden mag beschouwen bij een betalingsachterstand van meer dan vijf werkdagen, ook als het om een klein bedrag gaat. De voorovereenkomst is geauthenticeerd door een notaris, maar dat betekent niet dat de wettigheid van de contractuele bedingen is getoetst aan het consumentenrecht.
Verweerders hebben na 01-01-2012 een betalingsachterstand waaraan zij door verzoekster regelmatig door middel van brieven herinnerd worden. Op 31-03-2014 stuurt verzoekster een gerechtsdeurwaarder en op 20-08-2014 verzoekt zij de Rb Bacau om vaststelling van de ontbinding van rechtswege van de voorlopige koopovereenkomst en de daaruit voortvloeiende inwerkingtreding van het boetebeding (= inhouding van de reeds afgeloste bedragen, boete van 30% van de koopprijs, een bedrag voor onderhoudsuitgaven, belasting en verzekeringen, later aangevuld met uitzetting uit de woning). Verweerders dagvaarden op hun beurt verzoekster tot nietigverklaring van de oneerlijke bedingen in de voorlopige koopovereenkomst. De Rb heeft deze twee zaken gevoegd en beide vorderingen gedeeltelijk toegewezen. De rechter oordeelt dat alleen over de prijs en wijze van betaling is onderhandeld maar niet over de bedingen die nu voorwerp van vordering zijn en dat het boetebeding het evenwicht tussen rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk verstoort. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende ROE rechter (Hof van Beroep Bacau) klagen verweerders met name over het beding dat verzoekster het recht tot ontbinding verschaft en het behoud van de eerder afgeloste bedragen. Verzoekster stelt dat over de voorwaarden is onderhandeld en dat geen sprake is van verstoring van het evenwicht tussen rechten en verplichtingen omdat zij meer schade heeft geleden dan de ingehouden bedragen opleveren.

De verwijzende rechter benadrukt de noodzaak tot richtlijnconforme uitleg van de nationale regelgeving mede gezien het ontbreken vaneen uniforme nationale rechtspraktijk over oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een beroepsbeoefenaar en een consument. Hij wijst erop dat het om een standaardovereenkomst gaat en dat er dus nauwelijks sprake is van onderhandelen en de consument geen kans heeft invloed uit te oefenen op de inhoud. Hij acht de in het boetebeding opgenomen bedragen buitensporig hoog in vergelijking met de door verzoekster geleden schade. Hij wijst op het recht van de verkoper tot ontbinding terwijl dit voor de consument ontbreekt. Hij vraagt zich af wat gezien het recht van de consument op doeltreffende bescherming de juiste oplossing van het geschil is en legt daartoe het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Moeten artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 1, van [richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten] aldus worden uitgelegd en toegepast dat in omstandigheden als in het hoofdgeding – zoals uiteengezet door appellante, die heeft verwezen naar de nationale rechtspraak [arrest in hogere voorziening nr. 1646 van de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie, Secția comercială (hoogste rechterlijke instantie – kamer voor handelszaken, Roemenië) van 18 april 2011 en civiel arrest in hoger beroep nr. 466 van de Curtea de Apel Bacău (rechter in tweede aanleg Bacău, Roemenië) van 6 april 2016 in zaak nr. 3364/110/2014] – namelijk wanneer het bewijs dat is onderhandeld over alle bedingen van de door partijen gesloten voorlopige koopovereenkomst, volgt uit het enkele feit dat geïntimeerden, als consumenten, hun instemming hebben betuigd met die bedingen door de ondertekening van de voorovereenkomst die van tevoren door de vastgoedontwikkelaar was opgesteld en nadien is geauthenticeerd door een notaris, het vermoeden dat niet is onderhandeld over de bedingen die van tevoren zijn opgesteld door de verkoper, in beginsel is weerlegd door bewijs van het tegendeel?

2. Omvatten de in punt 1, onder d), e), f) en i), van de bijlage bij richtlijn 93/13 bedoelde bedingen in beginsel bedingen in voorlopige koopovereenkomsten die van tevoren worden opgesteld door vastgoedontwikkelaars die – zoals appellante – beroepsbeoefenaars zijn, in het bijzonder de bedingen van punten 3.2.2 en 7.1 van de door partijen bij het geding gesloten voorlopige koopovereenkomst, waarin uitsluitend ten gunste van de toekomstige verkoper wordt voorzien in een ontbindende voorwaarde van graad IV en een boetebeding?

3. Moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd en toegepast dat het, indien de tweede aan het Hof gestelde vraag bevestigend wordt beantwoord, de nationale rechter niet toestaat (verbiedt) om de als oneerlijk aangemerkte bedingen aldus te wijzigen dat de ontbindende voorwaarde van graad IV in andere dan de in de voorovereenkomst uitdrukkelijk voorziene omstandigheden in werking kan treden (bijvoorbeeld niet in geval van om het even welke te late betaling of niet-betaling ongeacht het betrokken bedrag, maar alleen in geval van te late betaling of niet-betaling van een bepaald bedrag die door de rechter in het concrete geval als belangrijk wordt aangemerkt) of om het bedrag van het boetebeding te verminderen (beperken) tot de door de toekomstige koper tot de inwerkingtreding van de ontbindende voorwaarde als voorschot betaalde bedragen? Kan de nationale rechter in dat geval alleen vaststellen dat die bedingen niet van toepassing zijn op de betrokken consument?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VenJ, EZ