C-212/20 A. S.A.

Contentverzamelaar

C-212/20 A. S.A.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     30 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     16 september 2020

Trefwoorden : oneerlijke bedingen; kredietovereenkomsten; consumenten

Onderwerp :

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;

 

Feiten:

Verzoekers BP en MP hebben op 16-05-2008 een kredietovereenkomst ter waarde van 460.000 PLN gesloten met verweerster (A). Het krediet was gekoppeld aan een vreemde valuta, namelijk aan de Zwitserse frank (CHF). De looptijd van het krediet bedroeg 480 maanden. Verzoekers hebben een verklaring ondertekend waarin staat aangegeven dat zij volledig op de hoogte waren van het wisselkoersrisico, dat zij ervoor kozen een aan de CHF gekoppeld krediet aan te gaan, alsook dat zij zich ervan bewust waren dat het wisselkoersrisico van invloed was op het bedrag van hun verplichting jegens bank (A) en op het bedrag van de aflossing van de krediettermijnen. Verzoekers vorderen om betaling van 50.000 PLN omdat dit onverschuldigd zou zijn geïnd door verweerster. Verweerster zou bij de vaststelling van het bedrag van de schuld en van de af te lossen krediettermijnen op basis van ongeoorloofde bedingen onrechtmatig hebben gehandeld. Verweerster voert o.a. aan dat verzoekers de geldigheid van de kredietovereenkomst en de afzonderlijke bedingen gedurende meer dan acht jaar niet in twijfel hebben getrokken, en dat zij economisch hebben geprofiteerd van deze vorm van creditering in vergelijking met een krediet in PLN. Het idee dat er sprake is van een inbreuk op de consumentenbelangen is een poging tot omzeiling van de gevolgen van een financiële beslissing die niet langer de verwachte voordelen oplevert. 

 

Overweging:

Bij de verwijzende rechter is o.a. twijfel gerezen over de vraag of het mogelijk is van de bank te verlangen dat een contractueel beding tot vaststelling van de aankoop- en verkoopkoers van een vreemde valuta in de overeenkomst op volstrekt ondubbelzinnige wijze wordt geformuleerd – namelijk aldus dat de kredietnemer deze koers op een bepaalde datum zelf kan vaststellen – in het kader van de vaststelling van aard van de overeenkomst alsmede in het kader van de nationale wetgeving en van de gevestigde gebruiken op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst. De verwijzende rechter is daarom overgegaan op het stellen van de prejudiciële vragen. 

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet een contractueel beding tot vaststelling van de aankoop- en verkoopkoers van een vreemde valuta in een overeenkomst betreffende een aan de wisselkoers van een dergelijke valuta gekoppeld krediet, gelet op artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en op de overwegingen daarvan, waarin is bepaald dat overeenkomsten in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen moeten worden opgesteld en dat in geval van twijfel de voor de consument gunstigste interpretatie prevaleert, op ondubbelzinnige wijze worden geformuleerd, dat wil zeggen aldus dat de kredietnemer/consument de mogelijkheid wordt geboden deze wisselkoers op een bepaalde datum zelf vast te stellen, of is het, gelet op het soort overeenkomst als bedoeld in artikel 4, lid 1, van voornoemde richtlijn, op het langdurige (enkele tientallen jaren bestrijkende) karakter van de overeenkomst en op het feit dat de wisselkoers van de vreemde valuta voortdurend (op elk moment) verandert, mogelijk dit beding op een algemenere wijze te formuleren, namelijk onder verwijzing naar de marktkoers van de vreemde valuta, om aldus te voorkomen dat het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen aanzienlijk ten nadele van de consument wordt verstoord in de zin van artikel 3, lid 1, van de genoemde richtlijn?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan een contractueel beding tot vaststelling van de aankoop- en verkoopkoers van een vreemde valuta door de kredietgever (bank), gelet op artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en op de overwegingen daarvan, aldus worden uitgelegd dat twijfels over de uitlegging van de overeenkomst worden weggenomen in het voordeel van de consument en dat wordt aangenomen dat de overeenkomst de aankoop- en verkoopkoers van de vreemde valuta niet op willekeurige wijze maar aan de hand van marktvoorwaarden vaststelt, met name wanneer beide partijen dezelfde opvatting hadden over de contractuele bedingen tot vaststelling van de aankoop- en verkoopkoers van de vreemde valuta of wanneer de kredietnemer/consument ten tijde van de sluiting en de tenuitvoerlegging van de overeenkomst geen belangstelling voor het betwiste beding had en op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst en gedurende de gehele looptijd ervan heeft verzuimd zich met de inhoud van de overeenkomst vertrouwd te maken?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-186/16, C-96/14 en C-26/13; C-421/14 Banco Primus; C-243/08 Pannon GSM; C-415/11;

Specifiek beleidsterrein: EZK