C-213/13 Impresa Pizzarotti

Contentverzamelaar

C-213/13 Impresa Pizzarotti

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzinguitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 juli 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   17 juli 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   17 augustus 2013
Trefwoorden: overheidsopdrachten; rechtszekerheidsbeginsel; kracht van gewijsde

Onderwerp
- Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd;
- Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten

In augustus 2003 schrijft de ITA gemeente Bari een aanbesteding uit voor een marktonderzoek naar de verwezenlijking van een nieuw gebouw waarin alle gerechten van Bari ondergebracht zouden worden. Het beschikbare budget is € 43,5 mln plus € 3 mln die de gemeente op huur-uitgaven gaat besparen. Het voorstel van verzoekster wordt geselecteerd. Omdat begin 2004 het budget (bijdrage Centrale overheid) wordt gereduceerd tot € 18,5 mln dient verzoekster een aangepaste, lagere offerte in. Zij meent dat de in haar offerte beschreven huurregeling (bouw vindt plaats door private ondernemingen; vervolgens wordt het gebouw verhuurd aan de gemeente) onder de nieuwe financiële omstandigheden kan worden uitgevoerd.
Omdat de verantwoordelijke dienst niet reageert (uit de verwijzingsbeschikking blijkt dat de gemeente het project na de rigoureuze korting van het budget niet meer ziet zitten) start zij de procedure voor onrechtmatig stilzwijgen. De rechter in eerste instantie wijst verzoeksters vordering af, maar zij wordt in beroep door de ITA RvS in het gelijk gesteld. Vervolgens moet verzoekster zich opnieuw tot de RvS wenden om het arrest uitgevoerd te krijgen.
In november 2008 beslist de gemeente dat het definitieve project niet in overeenstemming is met het bestek. Verzoekster stapt opnieuw naar de RvS die haar vordering toewijst en een ‘commissaris ad acta’ aanwijst om bij voortdurende nalatigheid van de gemeente de uitvoering ter hand te nemen. In 2010 stelt deze commissaris dat de eerdere aankondiging van een marktonderzoek met negatief resultaat is afgesloten. Verzoekster eist vernietiging van deze beschikking. De RvS wijst ook dit verzoek toe. Een nieuwe commissaris stelt bij besluit van 23 april 2012 de ‘stedenbouwkundige variant’ vast die verzoekster opnieuw betwist omdat zij meent dat de gemeente zich aan het vonnis van de rechter wil onttrekken.
Ondertussen opent in oktober 2012 de EURCIE een onderzoek naar de gang van zaken rond de plaatsing van deze overheidsopdracht om te bezien of EUR regelgeving wel is geëerbiedigd. De CIE is van oordeel dat het feit dat de (voor-)overeenkomst nog niet is gesloten niet eraan in de weg staat dat sprake is van een gunningsbeschikking.

De kern van deze zaak is het arrest van de RvS over de procedure rond het marktonderzoek. Dat arrest moet worden uitgevoerd en de gemeente moet beoordelen of uitvoering mogelijk is onder de gewijzigde economische voorwaarden. De vraag voor de verwijzende ITA RvS is of een uitspraak die in een nationale rechtsorde in kracht van gewijsde is gegaan, in geval van strijd met het gemeenschapsrecht al dan niet in de weg staat aan de juiste toepassing van het gemeenschapsrecht op de zaak die de aanleiding heeft gevormd tot de betrokken uitspraak. Hij stelt twee vragen aan het HvJEU
1) Staat de te sluiten overeenkomst voor de huur van een toekomstige zaak, ook in de laatstelijk voorgestelde vorm van een voorovereenkomst tot verhuur, gelijk aan een opdracht voor de uitvoering van werken, zij het met enkele kenmerkende eigenschappen van een huurovereenkomst, zodat zij niet kan vallen onder de overeenkomsten die krachtens artikel 16 van richtlijn 2004/18/EG zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de regeling voor overheidsopdrachten?
2) indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan de nationale rechter, inzonderheid deze verwijzende rechter, een eventueel in kracht van gewijsde gegaan vonnis over de in de motivering beschreven casus buiten beschouwing laten aangezien daardoor een juridische situatie in stand is gebleven die in strijd is met het gemeenschapsrecht op het terrein van overheidsopdrachten, en kan een in kracht van gewijsde gegaan vonnis dat in strijd is met het gemeenschapsrecht worden uitgevoerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-453/00 Kuhne & Heitz; C-119/05 Lucchini Siderurgica; C-2/06 Kempter
Specifiek beleidsterrein: VenJ
Mede
EZ en BZK

Gerelateerde documenten