C-213/18

Contentverzamelaar

C-213/18

Prejudiciële hofzaak

Termijnen: Motivering departement:    28 mei 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    14 juli 2018

Trefwoorden: bevoegdheid; verdragen; compensatie luchtpassagiers

Onderwerp:
-           Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999 (hierna: Verdrag van Montreal);
-           Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging in burgerlijke en handelszaken;

Feiten:

Verzoekers hebben een retourvlucht Rome-Korfoe-Rome geboekt. De heenvlucht werd eerst met gewone vertraging aangekondigd en vervolgens geannuleerd, waarna de heenvlucht opnieuw werd ingepland op de volgende dag. Verzoekers hebben geen aanbod voor een andere vlucht bij een andere maatschappij ontvangen,  en zij hebben ook geen bijstand of terugbetaling ontvangen, hoewel zij de luchtvaartmaatschappij daarom formeel hebben verzocht. Ook de terugvlucht van Korfoe naar Rome heeft vertraging opgelopen. Verzoekers hebben de verwijzende rechter o.a. verzocht: 1) vast te stellen dat het onderhavige geding onder de rechtsmacht van de Italiaanse gerechten valt en de verwijzende rechter bevoegd is, en 2) vast te stellen dat verweerder (Easyjet Airline Company) - overeenkomstig verordening 261/2004 - ertoe gehouden is geldelijke compensatie te betalen. Verweerder heeft niet alleen de vordering ten gronde betwist, maar ook vooraf twee excepties van onbevoegdheid van de verwijzende rechter opgeworpen, ten aanzien van zowel de absolute bevoegdheid als de relatieve bevoegdheid. De exceptie van absolute onbevoegdheid is ongegrond bevonden en verworpen. De exceptie van relatieve onbevoegdheid leent zich tot verschillende oplossingen naargelang het nationale recht of het Unierecht van toepassing is en naargelang de uitlegging die van het Unierecht moet worden gegeven.

Overweging:

Wanneer er supranationale wettelijke bepalingen bestaan die rechtstreeks van toepassing zijn in de lidstaten van de Unie en voorrang hebben op het nationale recht, zijn de nationale bevoegdheidsregels alleen van toepassing op de aspecten die niet door het Unierecht geregeld worden en waarvoor het Unierecht het overlaat aan de nationale wetgever om de desbetreffende regeling uit te vaardigen. Indien wordt aangenomen dat de in casu toepasselijke Unieregeling niet rechtstreeks de nationale bevoegdheid regelt, zou artikel 33, onder u), van de Codice del consumo van toepassing zijn en zou de verwijzende rechter bevoegd zijn. Indien dit standpunt niet wordt gevolgd, zou op grond van de Unieregeling de bevoegdheid daarentegen aan het gerecht van Civitavecchia toekomen. Daarom moet worden nagegaan of de Unieregels betreffende de rechterlijke bevoegdheid op de onderhavige zaak van toepassing is en in voorkomend geval welke bepalingen gelden, hoe ze eventueel elkaar aanvullen en hoe ze moeten worden uitgelegd.

Prejudiciële vragen:

1. Ingeval een partij wier vlucht is vertraagd of geannuleerd, niet alleen de forfaitaire en uniforme compensatie bedoeld in de artikelen 5, 7 en 9 van verordening nr. 261/04 maar ook de verdere compensatie bedoeld in artikel 12 van diezelfde verordening gezamenlijk vordert, moet artikel 33 van het Verdrag van Montreal dan worden toegepast of wordt de „rechterlijke bevoegdheid” (zowel internationaal als nationaal) in elk geval geregeld door artikel 5 van verordening nr. 44/2011?

2. Moet artikel 33 van het Verdrag van Montreal, indien de in de eerste vraag bedoelde eerste veronderstelling juist is, aldus worden uitgelegd dat dit artikel alleen de verdeling van de rechtsmacht onder de Staten regelt dan wel eveneens de nationale relatieve bevoegdheid binnen de afzonderlijke Staat?

3. Is toepassing van artikel 33 van het Verdrag van Montreal, indien de in de tweede vraag bedoelde eerste veronderstelling juist is, „exclusief”, waardoor toepassing van artikel 5 van verordening nr. 44/2001 is uitgesloten, of kunnen de twee bepalingen gezamenlijk toepassing vinden zodat zowel de rechtsmacht van de Staat als de nationale relatieve bevoegdheid van de gerechten van die Staat rechtstreeks kan worden bepaald?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV; IenW