C-213/20 A. Towarzystwo Ubezpieczeń Życie

Contentverzamelaar

C-213/20 A. Towarzystwo Ubezpieczeń Życie

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     29 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     15 september 2020

Trefwoorden : (levens)verzekeringen; informatieplicht;

Onderwerp :

Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering;

 

Feiten:

Verzoeksters GW en ES hebben de verwerende verzekeraar verzocht om terugbetaling van bedragen die zij als verzekeringspremies aan hem hebben voldaan uit hoofde van een overeenkomst inzake een collectieve levensverzekering in de vorm van een fractieverzekering (hierna: overeenkomst). Na acht jaar verzekeringspremies te hebben betaald, heeft GW de verzekeringsovereenkomst herroepen. ES betaalt de verzekeringspremies nog steeds en heeft de overeenkomst tot dusver niet opgezegd. Verweerder zou zich schuldig hebben gemaakt aan een aanzienlijke schending van de informatieverplichtingen omdat hij de verzekerden niet volledig in kennis heeft gesteld van de eigenschappen van de gestructureerde obligaties die in het kader van het beleggingsverzekeringsfonds zijn verworven, met inbegrip van alle daarmee gepaard gaande risico’s. Verweerder betoogt dat hij niet verplicht was melding te maken van alle beleggingsrisico’s waarmee de toetreding tot de overeenkomst gepaard ging en van alle voorwaarden in verband met de uitgifte van de gestructureerde obligaties. Bovendien bevatten de algemene verzekeringsvoorwaarden en het reglement van het beleggingsfonds volgens de verzekeraar alle daarvoor vereiste informatie.

 

Overweging:

De vragen van de verwijzende rechter betreffen o.a. de uitlegging van artikel 36(1) van richtlijn 2002/83, gelezen in samenhang met punt A, a. 11 en a. 12, van bijlage III daarbij, wat betreft de omvang, de kring van ontvangers en de vereiste gedetailleerdheid van de inlichtingen die de verzekeraar aan de verzekerde dient te verstrekken, alsmede wat betreft het juiste tijdstip waarop deze inlichtingen moeten worden verstrekt.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5  november 2002 betreffende levensverzekering [...], gelezen in samenhang met punt A, a. 12 van bijlage III daarbij, aldus worden uitgelegd dat de verplichting tot het verstrekken van de daarin genoemde inlichtingen ook betrekking heeft op een verzekerde indien deze niet tegelijkertijd de verzekeringnemer is maar als consument toetreedt tot een overeenkomst inzake een collectieve levensverzekering (verzekering bij leven of overlijden) in de vorm van een fractieverzekering tussen een verzekeringsonderneming en een verzekeringnemer die een marktdeelnemer is en de verzekerde daarbij optreedt als de daadwerkelijke belegger van de geldmiddelen die als verzekeringspremie worden voldaan?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG [...], gelezen in samenhang met punt A, a. 11 en a. 12, van bijlage III daarbij, aldus worden uitgelegd dat de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen over de eigenschappen van de onderliggende activa van het beleggingsverzekeringsfonds in het kader van een rechtsbetrekking als die van de eerste vraag tevens inhoudt dat de verzekerde consument op uitputtende en begrijpelijke wijze in kennis moet worden gesteld van alle risico’s, en van de aard en de orde van grootte daarvan, waarmee de belegging in de activa van een dergelijk beleggingsfonds (zoals gestructureerde obligaties of derivaten) gepaard gaat of dat het, in de zin van de genoemde bepaling, volstaat om aan de verzekerde consument basisinformatie te verstrekken over de voornaamste soorten risico’s waarmee een belegging van geldmiddelen met behulp van een dergelijk beleggingsfonds gepaard gaat?

3. Moet artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG, gelezen in samenhang met punt A, a. 11 en a. 12, van bijlage III daarbij, aldus worden uitgelegd dat daaruit, in het kader van de rechtsbetrekking van de eerste en de tweede vraag, voortvloeit dat een consument die als verzekerde toetreedt tot een levensverzekeringsovereenkomst in kennis moet worden gesteld van alle beleggingsrisico’s en van de daarmee verband houdende voorwaarden waarvan de emittent van de activa (gestructureerde obligaties of derivaten) waaruit het beleggingsverzekeringsfonds bestaat, de verzekeraar in kennis heeft gesteld?

4. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG [...] aldus worden uitgelegd dat een consument die als verzekerde toetreedt tot een overeenkomst inzake een collectieve levensverzekering (verzekering bij leven of overlijden) in de vorm van een fractieverzekering de inlichtingen over de eigenschappen van de onderliggende activa en de risico’s van een belegging in dergelijke activa dient te ontvangen voordat de overeenkomst wordt gesloten, dat wil zeggen in het kader van een afzonderlijke precontractuele procedure, en verzet deze bepaling van de richtlijn zich derhalve tegen een bepaling van nationaal recht als artikel 13, lid 4, van de ustawa o działalności ubezpieczeniowej (wet op het verzekeringsbedrijf) van 22 mei 2003, [...] volgens welke het volstaat dat deze inlichtingen pas worden verstrekt in de verzekeringsovereenkomst en gedurende de sluiting daarvan en die het tijdstip van ontvangst van deze inlichtingen in de procedure van toetreding tot de overeenkomst niet ondubbelzinnig en uitdrukkelijk afzondert en onderscheidt?

5. Indien de vragen 1 tot en met 3 bevestigend worden beantwoord: moet artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG [...], gelezen in samenhang met punt A, a. 11 en a. 12, van bijlage III daarbij, tevens aldus worden uitgelegd dat de correcte nakoming van de daarin neergelegde informatieverplichting moet worden beschouwd als een essentieel onderdeel van een overeenkomst inzake een collectieve levensverzekering (verzekering bij leven of overlijden) in de vorm van een fractieverzekering en kan de vaststelling dat deze verplichting niet naar behoren is nagekomen er bijgevolg toe leiden dat aan de verzekerde consument het recht wordt toegekend te verzoeken om terugbetaling van alle voldane verzekeringspremies uit hoofde van de eventuele vaststelling van de nietigheid of de oorspronkelijke ondoeltreffendheid van de overeenkomst of van de individuele verklaring van toetreding tot een dergelijke overeenkomst?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV; FIN