C-214/20 Dublin City Council

Contentverzamelaar

C-214/20 Dublin City Council

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     4 augustus 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     21 september 2020

Trefwoorden : arbeidstijden; arbeidsrecht; ambtenaren

Onderwerp :

Richtlijn 93/104/EG van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd;

 

Feiten:

Verzoeker is sinds 2005 op oproepbasis bij verweerder (Dublin City Council) in dienst als brandweerman. Verzoeker heeft een beroep ingediend tegen de beslissing van de commissie voor arbeidsrelaties in zijn vordering tegen verweerder. Verzoeker stelt dat de tijd gedurende welke hij oproepbaar was, arbeidstijd vormt in de zin van afdeling 2 van Ierse wet inzake de organisatie van de arbeidstijd van 1997 en artikel 2(1) van richtlijn 2003/88. Verzoeker moet zich namelijk binnen 5-10 minuten melden bij de kazerne wanneer de pieper afgaat. Deze vordering is door een Adjudication Officer van de commissie voor arbeidsrelaties afgewezen. De commissie voor arbeidsrelaties is een bij wet ingesteld orgaan dat in eerste aanleg bevoegd is om klachten te behandelen en vast te stellen wanneer er sprake is van inbreuken op de wet inzake de organisatie van de arbeidstijd. Verzoeker is tegen de beslissing van de Adjudication Officer in beroep gegaan bij de verwijzende rechter.

 

Overweging:

De verplichtingen van verzoeker verschillen van de regeling in C-518/15 in die zin dat hij niet op een bepaalde plek aanwezig hoefde te zijn en zich bij een oproep alleen binnen de vereiste tijd bij de kazerne hoefde te melden. De verzoeker in C-518/15 kon geen werk of economische activiteit verrichten wanneer hij oproepbaar was, terwijl een dergelijke beperking voor verzoeker niet geldt. Het staat verzoeker vrij om tijdens zijn oproepdiensten voor eigen rekening economische activiteiten te verrichten als taxichauffeur, wat hij ook doet. De verwijzende rechter heeft geconcludeerd dat het Hof om uitlegging van het Unierecht moet worden verzocht alvorens uitspraak te kunnen doen in de onderhavige zaak.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 2 van [richtlijn 2003/88/EG] aldus worden uitgelegd dat een oproepdienst van een werknemer, wanneer hij op een of meer zelf gekozen locaties „oproepbaar” is, zonder de werkgever tijdens de oproepdienst op enig moment op de hoogte te hoeven stellen van zijn locatie, maar alleen op voorwaarde dat de werknemer binnen een gewenste tijd van vijf en ten hoogste tien minuten op een oproep kan reageren, als arbeidstijd wordt beschouwd?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan een werknemer die enkel binnen een gewenste tijd van vijf en ten hoogste tien minuten op een oproep dient te reageren en die tijdens de oproepdienst onbeperkt gelijktijdig in dienst kan zijn bij een andere werkgever of werkzaamheden als zelfstandige kan verrichten, dan worden geacht „arbeidstijd” op te bouwen bij de werkgever voor wie hij of zij oproepbaar is?

3. Indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, betekent dit dan, indien de werknemer daadwerkelijk in dienst is bij een tweede werkgever terwijl hij of zij oproepbaar is, met als enige voorwaarde dat de tweede werkgever de werknemer moet laten gaan wanneer hij of zij door de eerste werkgever wordt opgeroepen, dat de tijd waarin de werknemer oproepbaar is en voor de tweede werkgever werkt, als arbeidstijd in de zin van zijn of haar betrekking met de eerste werkgever moet worden beschouwd?

4. Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, bouwt een werknemer die tijdens een oproepdienst bij zijn eerste werkgever, voor een tweede werkgever werkt, dan bij zowel de eerste als de tweede werkgever gelijktijdig arbeidstijd op?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-518/15;

Specifiek beleidsterrein: SZW; BZK;