C-215/15 PPA Gogova
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 15 juni 2015 Schriftelijke opmerkingen: 03 juli 2015 (fatale termijn) Mondelinge behandeling: 09 september 2015 Trefwoorden: EEX; internationaal privaatrecht; (huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid) Onderwerp Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid
Alle partijen hebben de BUL nationaliteit. Verzoekster Vasilka Ivanova Gogova woont met haar minderjarige dochter Gabriella, in 2004 geboren in ITA. Ook haar ex-partner Ilia Dimitrov Iliev (verweerder) woont en werkt in ITA. Gabriella ziet haar vader elke twee à drie weken. De zaak gaat over haar reisdocument. Het aan haar in 2012 afgegeven paspoort is verlopen en vader weigert toestemming te geven om het te vernieuwen. Volgens de BUL wet is dit noodzakelijk. Zo blokkeert hij de uitreis van zijn dochter uit ITA, en moeder kan evenmin haar vakanties buiten ITA doorbrengen. Het ontbreken van een geldig identiteitsdocument veroorzaakt moeilijkheden, bijvoorbeeld bij bezoeken aan een (tand)arts. Moeder heeft de zaak voorgelegd aan de arrondissementsRb Petrich/BUL die oordeelt dat hij onbevoegd is. In hoger beroep bij het Hof Blagoevgrad is het vonnis bevestigd. De zaak ligt nu voor in cassatie. Verzoekster eist afgifte van een reisdocument; zij voert tegenstrijdige rechtspraak in van vijf BUL zaken over de vraag of de BUL rechter bevoegd was te oordelen. Verweerder heeft al eerder gevraagd het geschil in het belang van het kind te beslechten en heeft voor de cassatieprocedure geen stukken ingediend.
De verwijzende BUL rechter (hoogste cassatierechter) onderkent de door verzoekster aangedragen verschillen in de door haar genoemde zaken. Hij vindt dan ook nadere uitleg van Vo. 2201/2003 noodzakelijk om te kunnen beslissen in deze zaak. En als hij tot behandeling van de zaak moet overgaan dan volgt ook de vraag of het onderhavige geschil valt onder het begrip ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’ als in de Vo. De vragen die de BUL rechter aan het HvJEU voorlegt luiden als volgt: 1. Is de bij wet voorziene mogelijkheid voor een civiele rechter om uitspraak te doen over een geschil tussen de ouders over de reis van een kind naar het buitenland en de afgifte van identiteitsdocumenten, waarbij het toepasselijke materiële recht erin voorziet dat de ouderlijke rechten gezamenlijk moeten worden uitgeoefend, een procedure die de „de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid” betreft in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), juncto artikel 2, punt 7, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, waarop artikel 8, lid 1, van verordening nr. 2201/2003 toepasselijk is? 2. Is voldaan aan de voorwaarden voor internationale rechtsmacht in civiele gedingen over de ouderlijke verantwoordelijkheid wanneer de beslissing in de plaats treedt van een rechtsfeit dat van belang is voor een administratieve procedure betreffende het kind, waarbij het toepasselijke recht erin voorziet dat die procedure in een bepaalde lidstaat van de Europese Unie moet worden gevoerd? 3. Moet ervan worden uitgegaan dat sprake is van overeenstemming over de bevoegdheid in de zin van en volgens de vereisten van artikel 12, lid 1, onder b), van verordening nr. 2201/2003, wanneer de vertegenwoordiger van de verweerder in cassatie de bevoegdheid van de rechter niet heeft bestreden, maar geen volmacht had en slechts door de rechter werd benoemd omdat er problemen waren met de kennisgevingen aan de verweerder in cassatie opdat die persoonlijk of door middel van een door hem gemachtigde vertegenwoordiger aan het geding zou deelnemen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-435/06 C; C-523/07 A; C-497/10 PPU Mercredi Specifiek beleidsterrein: VenJ