C-216/14 Covaci

Contentverzamelaar

C-216/14 Covaci

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   19 juni 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   5 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   5 augustus 2014
Trefwoorden: strafprocedures (rechten tijdens - )

Onderwerp
- Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures;
- Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures

Verzoeker is een ROE priester uit Tinca/ROE. Hij wordt ervan beschuldigd in januari 2014 in DUI in een (voor WA) onverzekerd voertuig te hebben gereden en bij politiecontrole een valse groene kaart te hebben overgelegd. Hij krijgt een geldboete van € 450 opgelegd. Verzoeker wordt met behulp van een vertaler door de politie verhoord en ‘geeft’ de politieAut een in het ROE opgestelde schriftelijke niet-herroepbare ontvangstmachtiging voor drie ambtenaren van de Rb, waarin staat in het ROE dat gerechtelijke stukken aan deze ontvangstgemachtigden worden betekend en dat de termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen reeds beginnen te lopen vanaf het ogenblik van die betekening. De bewijslast voor te laat indienen van een rechtsmiddel wordt daarbij ook uitdrukkelijk bij beklaagde gelegd, en verzet moet in het DUI worden ingediend.

De verwijzende DUI rechter (Rb Laufen) stelt vast dat de DUI regelgeving over het werken met ontvangstgemachtigden en de daarin gestelde termijn voor instellen rechtsmiddelen algemeen aanvaard is. Hij vraagt zich echter wel af of deze regeling verenigbaar is met EU-recht, en legt het HvJEU dan ook de volgende vragen voor:
„Moeten de artikelen 1, lid 2, en 2, leden 1 en 8, van richtlijn 2010/64/EU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een rechterlijke beschikking die op grond van § 184 het Duitse Gerichtsverfassungsgesetz van beklaagden verlangt dat zij, op straffe van niet-ontvankelijkheid, enkel in de procestaal, in casu het Duits, rechtsmiddelen instellen?” en
“Moeten de artikelen 2, 3, lid 1, sub c, en 6, leden 1 en 3, van richtlijn 2012/13/EU aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een beklaagde een ontvangstgemachtigde moet aanwijzen, indien de termijn voor het instellen van rechtsmiddelen reeds begint te lopen vanaf de betekening aan de ontvangstgemachtigde en het uiteindelijk irrelevant is of de beklaagde überhaupt verneemt welke feiten hem ten laste zijn gelegd?”

Specifiek beleidsterrein:
VenJ

Gerelateerde documenten