C-216/19 Land Berlin

Contentverzamelaar

C-216/19 Land Berlin

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 1 mei 2019
Schriftelijke opmerkingen: 17 juni 2019

Trefwoorden : landbouw; staatssteun;

Onderwerp :

- Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;

 

Feiten:

Partijen betwisten de toewijzing van betalingsrechten volgens verordening 1307/2013. Bij besluit van 18.12.2006 heeft de destijds bevoegde dienst voor land- en bosbouw verzoeker rechtstreekse betalingen toegekend. Verzoekers beboste oppervlakten (braakliggend akkerland) zijn echter niet in aanmerking genomen. In latere aanvragen heeft verzoeker daarom geen melding meer gemaakt van deze beboste oppervlakten. Op 06.05.2014 heeft verzoeker grond aangekocht; de gronden waren op dat ogenblik niet verpacht. Op 19.12.2014 is verzoeker ingeschreven als eigenaar van de landbouwgronden. Op 10.07.2015 zijn de in casu litigieuze oppervlakten door een derde met granen ingezaaid. Het geding betreft in feite dubbele aanvragen aangezien zowel verzoeker, als de derde, en een commanditaire vennootschap (Stadtgüter Berlin Nord KG) aanvragen om landbouwsteun voor 2015 hebben ingediend. Voor kavels 130 en 136 zijn door verzoeker en de derde aanvragen ingediend. Voor kavel 120 is door verzoeker en de vennootschap aanvragen ingediend. Bij besluit van 17.12.2015 heeft verweerder (Land Berlin) 150,86 betalingsrechten aan verzoeker toegewezen. De steunaanvragen voor de oppervlakten die door de derde waren ingezaaid, waarvoor een dubbele steunaanvraag was ingediend, en voor de beboste oppervlakten, zijn door verweerder afgewezen. Verzoeker heeft daartegen bezwaar aangetekend dat verweerder bij besluit op bezwaar heeft afgewezen. Verweerder stelt dat verzoeker de facto niet heeft kunnen beschikken over de desbetreffende oppervlakten. Voor de beboste oppervlakten ontbreekt de vereiste aanvraag voor het jaar 2008. Verzoeker heeft hiertegen op 11.10.2016 beroep ingesteld. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij wel degelijk beschikte over de landbouwgronden die onrechtmatig door een derde zijn ingezaaid. Verzoeker vordert verweerder te bevelen om hem 47,46 extra betalingsrechten toe te wijzen. Verweerder vordert verwerping van het beroep.

 

Overweging:

Met “beschikken over” gebruikt de verordening een begrip met juridische inhoud. Verweerders opvatting dat de Uniewetgever juist geen rekening houdt met een eventuele civielrechtelijk geregelde toewijzing en benutting, wordt niet door de verwijzende rechter gedeeld. Doordat het begrip “beschikken over” wordt gebruikt, is juist het tegendeel het geval. Het arrest van het Hof in C-61/09 biedt volgens de verwijzende rechter geen afdoende antwoord op de eerste prejudiciële vraag. Verder zou het beroep met betrekking tot de beboste oppervlakten gegrond zijn in geval van een bevestigend antwoord op de tweede prejudiciële vraag. Indien slechts één van de vervolgvragen bevestigend wordt beantwoord, zou het beroep met betrekking tot de beboste oppervlakten ongegrond zijn.

 

Prejudiciële vragen:

1) Beschikt de eigenaar van een subsidiabele hectare hierover in de zin van artikel 24, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 1307/2013 wanneer geen derde een gebruiksrecht, inzonderheid een van de eigenaar afgeleid gebruiksrecht, op de subsidiabele hectare geniet of beschikt de derde of niemand over de grond wanneer de derde deze grond zonder gebruiksrecht daadwerkelijk voor landbouwactiviteiten gebruikt?

2) Moeten de bewoordingen „alle grond die in 2008 recht gaf op betalingen in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling die waren ingesteld bij respectievelijk titel III en titel IV bis van verordening (EG) nr. 1782/2003” in artikel 32, lid 2, onder b), van verordening nr. 1307/2013 aldus worden uitgelegd, dat de grond in 2008 moet hebben voldaan aan de voorwaarden zoals vastgesteld bij respectievelijk titel III en titel IV bis van verordening (EG) nr. 1782/2003 om recht te geven op betalingen in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling?

3) Zo de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: moeten de bewoordingen „alle grond die in 2008 recht gaf op betalingen in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling die waren ingesteld bij respectievelijk titel III en titel IV bis van verordening (EG) nr. 1782/2003” in artikel 32, lid 2, onder b), van verordening nr. 1307/2013 aldus worden uitgelegd, dat het voor de kwalificatie van een overeenkomstig artikel 31 van verordening (EG) nr. 1257/1999 beboste oppervlakte als subsidiabele hectare in de zin van artikel 32, lid 2, onder b-ii), van verordening (EG) nr. 1307/2013 vereist is dat met de grond een braakleggingsbetalingsrecht of een ander betalingsrecht in de zin van artikel 44, lid 1, of artikel 54, lid 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 is gebruikt?

4) Zo de derde vraag ontkennend wordt beantwoord: moeten de bewoordingen „alle grond die in 2008 recht gaf op betalingen in het kader van de bedrijfsbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling die waren ingesteld bij respectievelijk titel III en titel IV bis van verordening (EG) nr. 1782/2003” in artikel 32, lid 2, onder b), van verordening nr. 1307/2013 aldus worden uitgelegd, dat het voor de kwalificatie van een overeenkomstig artikel 31 van verordening (EG) nr. 1257/1999 beboste oppervlakte als subsidiabele hectare in de zin van artikel 32, lid 2, onder b-ii), van verordening (EG) nr. 1307/2013 vereist is dat de landbouwer in 2008 een aanvraag overeenkomstig artikel 22, lid 1, en/of artikel 34, lid 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft ingediend en aan de overige voorwaarden voor een rechtstreekse betaling overeenkomstig titel III of titel IV bis heeft voldaan?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-61/09

Specifiek beleidsterrein: LNV; EZK

ART 17-04-2019

Gerelateerde documenten