C-217/15, C-350/15 en C-524/15 Orsi ea

Contentverzamelaar

C-217/15, C-350/15 en C-524/15 Orsi ea

Gevoegde prejudiciële hofzaken

LET OP: C-524/15 heropeningsbeschikking zie rechts

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik op C-217/15, C-350/15 en C-524/15 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   20 november 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       6 december 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   6 januari 2016
Trefwoorden: btw; handvest grondrechten

Onderwerp: Handvest grondrechten artikel 50 (‘ne bis in idem’)

In zaak C-217/15 wordt verzoeker Orsi strafrechtelijk vervolgd wegens niet (tijdig) voldoen van aangifte btw voor zijn bedrijf over 2011 en storting voorschot over 2012. Er is conservatoir beslag gelegd op goederen en geld, tegen welk besluit verzoeker opkomt. In die (bestuurlijke handhavings-)procedure krijgt verzoeker een sanctie opgelegd ter hoogte van 30% van het verschuldigde bedrag. Op grond daarvan is een vaststellingsovereenkomst met hem gesloten waarin de belastingdienst afziet van de opgelegde sanctie. Verzoeker heeft de hoogte van de aanslag niet betwist, waarmee de aanslag definitief is geworden. Omdat het te betalen bedrag hoger is dan € 50.000 wordt verzoeker echter ook strafrechtelijk vervolgd. Verzoeker stelt dan (blijkbaar) dat sprake is van schending van het ‘ne bis in idem’ beginsel.

De verwijzende ITA rechter (Rb Santa Maria Capua Vetere) overweegt dat volgens ITA recht het ‘verzuim van storting van de btw’ (voor een bedrag hoger dan € 50.000) een strafbaar feit oplevert. In de ITA jurisprudentie wordt de vraag of in onderhavige zaak sprake is van samenloop ontkennend beantwoord. Het zou gaan om ‘voortzetting’. Dit wordt niet in strijd geacht met jurisprudentie van het HvJEU en het EHRM. De verwijzende rechter vraagt zich echter af of de ITA regeling verenigbaar is met EURrecht. De vraag luidt als volgt:
“Is artikel 10 ter van decreto legislativo nr. 74/00 – gelet op artikel 4 van [Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden] en artikel 50 [van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie] – verenigbaar met het gemeenschapsrecht, voor zover in dat artikel wordt toegestaan dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt onderzocht van een rechtssubject aan wie voor hetzelfde feit (verzuim om btw te storten) door de belastingdienst van de Staat reeds een onherroepelijke aanslag is opgelegd, vermeerderd met een bestuurlijke sanctie van 30 % van de niet-gestorte belasting?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-436/04 Van Esbroeck; C-489/10 Bonda; C-617/10 Akerberg; EHRM vervolg op de ‘Engel’jurisprudentie: Grande Stevens e.a. v Italië (04-03-2014) en Nikanen v Finland (20-05-2014).

In zaak C-350/15 is verzoeker Baldetti. De feiten en de vraag (van dezelfde verwijzende rechter) zijn (vrijwel) identiek.
In zaak C-524/15 is verzoeker Menci die eveneens na een bestuurlijke procedure wegens het niet voldoen van btw (voor een bedrag hoger dan € 50.000) strafrechtelijk wordt vervolgd. De verwijzende rechter (Rb Bergamo) oordeelt dat deze procedure een schending van EVRM artikel 50 kan opleveren en legt het HvJEU de volgende vraag voor:
“Staat artikel 50 [van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie], uitgelegd in het licht van artikel 4, Protocol nr. 7, [van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden] en de relevante rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de weg aan een strafrechtelijke procedure wegens een feit (verzuim de btw te storten) waarvoor de verdachte al een onherroepelijke bestuurlijke sanctie is opgelegd?”
Specifiek beleidsterrein: VenJ en FIN

Gerelateerde documenten