C-217/20 Staatssecretaris van Financiën

Contentverzamelaar

C-217/20 Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                    7 september 2020

Trefwoorden : sociale zekerheid; doorbetaling vakantieverlof bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd;

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

 

Feiten:

Eiser is sinds 2002 werkzaam bij de belastingdienst. Sinds 24 november 2015 is hij langdurig gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Zijn bezoldiging wordt sinds 24 november 2016 met 70% doorbetaald over de uren waarvoor hij arbeidsongeschikt is, en met 100% over de uren waarvoor hij arbeidsgeschikt is. Eiser is ook tijdens zijn vakantieverlof in 2017 voor 70% doorbetaald over de uren waarvoor hij arbeidsongeschikt is, en voor 100% over de uren waarvoor hij arbeidsgeschikt wordt geacht. Hiermee is eiser het niet eens: hij vindt dat hij op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, de rechtspraak van het EU-Hof en richtlijn 2003/88, recht heeft op volledige bezoldiging gedurende zijn vakantie, dus ook over de uren waarvoor hij langdurig arbeidsongeschikt is. Eveneens verwijst hij naar artikel 31 lid 2 van het Handvest van de grondrechten. Verweerder heeft in dit kader opgemerkt dat het enige punt van geschil de interpretatie van de Europeesrechtelijke term ‘behoud van loon is’, en verzoekt de rechtbank dan ook een prejudiciële vraag te verwijzen.

 

Overweging:

Uit de tekst en considerans van richtlijn 2003/88 leidt de rechtbank af dat deze slechts een garantie biedt dat tenminste vier weken vakantie kan worden genoten met behoud van loon. Eiser is niet belemmerd in zijn recht met behoud van loon vakantie op te nemen. Over de hoogte van dit door te betalen loon laat de richtlijn zich echter niet uit. Uit de rechtspraak van het EU-Hof volgt dat de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie moet worden geplaatst die qua loon vergelijkbaar is met de gewerkte periode. Omdat eiser in zijn vakantie dezelfde bezoldiging heeft ontvangen als in de rest van het jaar, is dit in lijn met deze rechtspraak. Bij deze rechtspraak maakt het EU-Hof ook onderscheid tussen het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, dat wordt toegekend om de werknemer in staat te stellen over een periode van vrije tijd te beschikken, en het doel van het recht op ziekteverlof, welk de werknemer wordt toegekend om te kunnen herstellen van ziekte. De rechtbank vraagt zich af of dit onderscheid het verschil rechtvaardigt.  

 

Prejudiciële vragen:

- Moet artikel 7, eerste lid, van Richtlijn 2003/88-EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd aldus worden uitgelegd dat de werknemer zijn loon, of en gedeelte daarvan, niet verliest vanwege het uitoefenen van zijn recht op de jaarlijkse vakantie? Of dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd dat de werknemer zijn loon behoudt tijdens het uitoefenen van zijn recht op de jaarlijkse vakantie, ongeacht de oorzaak van het niet-werken tijdens vakantie?

- Moet artikel 7, eerste lid, van Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale bepalingen of gebruiken volgens welke een werknemer met ziekteverlof bij het opnemen van zijn jaarlijkse vakantie zijn loon behoudt tot het niveau van zijn loon direct voorafgaand aan het opnemen van zijn vakantieverlof, ook als dit loon door de lange duur van zijn arbeidsongeschikheid lager is dan het loon bij volledige arbeidsgeschiktheid?

- Moet het recht van elke werknemer op jaarlijks betaald verlof op grond van artikel 7 van Richtlijn 2003/88/-EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 en op grond van vaste EU-rechtspraak, aldus worden uitgelegd dat het korten van dat loon gedurende vakantie tijdens arbeidsongeschiktheid daarmee in strijd is?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Gevoegde zaken C-350/06 en C-520/06, gevoegde zaken C-131/04 en C-257/04

Specifiek beleidsterrein: FIN, JenV, SZW