C-217/22 Ministero dell Interno

Contentverzamelaar

C-217/22 Ministero dell Interno

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    31 mei 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    17 juli 2022

Trefwoorden: asielaanvraag, internationale bescherming, overdrachtsbesluit, Dublinverordening

Onderwerp:

Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend

Feiten:

In de onderhavige zaak heeft verzoeker op 07-03-2019 een asielaanvraag ingediend. Het bevoegde hoofdbureau van politie heeft in de Eurodac-databank vastgesteld dat er twee eerdere verzoeken om internationale bescherming zijn ingediend, respectievelijk in Duitsland en in Frankrijk. De Italiaanse Dublineenheid heeft daarom eerst een terugnameverzoek aan Duitsland gezonden, dat dit verzoek niet heeft ingewilligd met het argument dat Duitsland reeds een soortgelijk verzoek van Frankrijk had ontvangen, dat vervolgens door Duitsland is ingewilligd. De Franse staat had verzoeker evenwel niet binnen de in artikel 29 van verordening 604/2013 gestelde termijnen overgedragen, waardoor de verantwoordelijkheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen overging op Frankrijk als verzoekende lidstaat. Vervolgens heeft de Italiaanse Dublineenheid een terugnameverzoek op grond van artikel 18, lid 1, onder b), van verordening 604/2013 gericht aan Frankrijk. Verzoeker heeft bij de Italiaanse rechter in eerste aanleg beroep ingesteld en daarbij de opschorting van de uitvoering van een maatregel op grond van artikel 3, lid 3 quater, van wetsbesluit nr. 25/2008 gevorderd. In het hoofdgeding heeft verzoeker zijn vordering tot nietigverklaring van het overdrachtsbesluit, waaruit zou voortvloeien dat Italië verantwoordelijk wordt voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, onder meer op de volgende gronden gebaseerd: niet-nakoming van artikel 4 van verordening 604/2013 door de Franse Staat wegens het niet verstrekken van een informatiebrochure in een taal die de verzoeker verstaat, en niet-nakoming van artikel 5 van die verordening door de Franse Staat wegens het niet voeren van het persoonlijk onderhoud door de behandelende autoriteit.

Overweging:

De verwijzende rechter stelt een prejudiciële vraag over de juiste uitlegging van de artikelen 4 en 5 van verordening 604/2013. In het bijzonder wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of deze bepalingen, mede in het licht van het in artikel 27 van die verordening vervatte recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, aldus moeten worden uitgelegd dat de verzoeker, die bij de rechterlijke instantie van de verzoekende lidstaat bezwaar heeft aangetekend tegen het overdrachtsbesluit dat de Dublineenheid van die lidstaat in het kader van een terugnameprocedure op grond van artikel 18, lid 1, onder b), van verordening 604/2013 heeft uitgevaardigd, zich al dan niet kan beroepen op niet-nakoming door de aangezochte lidstaat van zijn informatieplicht krachtens artikel 4 of van zijn verplichting om een persoonlijk onderhoud met de verzoeker te voeren krachtens artikel 5 van de verordening, en zo ja, welke betekenis aan een dergelijke niet-nakoming moet worden toegekend.

Prejudiciële vraag:

Moeten de artikelen 4 en 5 van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, mede in het licht van het in artikel 27 van die verordening vervatte recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, aldus worden uitgelegd dat de verzoeker, die bij de rechterlijke instantie van de verzoekende lidstaat bezwaar heeft aangetekend tegen het overdrachtsbesluit dat de Dublineenheid van die lidstaat in het kader van een terugnameprocedure op grond van artikel 18, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 604/2013 heeft uitgevaardigd, zich kan beroepen op niet-nakoming door de aangezochte lidstaat van zijn informatieplicht krachtens artikel 4 of van zijn verplichting om een persoonlijk onderhoud met de verzoeker te voeren krachtens artikel 5 van de verordening, en zo ja, welke betekenis moet aan een dergelijke niet-nakoming worden toegekend?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: H.R. (C-582/17 en C-583/17), (C-63/15), (C-243/08), (C-169/14), A.K. e.a. (C-585/18, C-624/18 en C-625/18), LM (C-216/18 PPU), Europese Commissie/Republiek Polen (C-619/18), Associando Sindical dos Juizes Portugueses/Tribunal de Contas, (C-64/16)

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB