C-219/14 Greenfield

Contentverzamelaar

C-219/14 Greenfield

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 juni 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   11 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   11 augustus 2014
Trefwoorden: arbeidstijden; deeltijdarbeid

Onderwerp
- Bijlage bij richtlijn 97/81 (‘Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid’)
- Richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

Verzoekster Kathleen Greenfield is bejaardenverzorgster en werkt sinds 15 juni 2009 bij verweerder (The Care Bureau) op een variabel contract. Volgens dat contract (en ook volgens VK-recht) heeft zij recht op vijf tot zes weken vakantie per jaar. Zij neemt ontslag per 28 mei 2013. Vanaf augustus 2012 heeft zij steeds volgens een vast schema van 12 dagen werk / twee dagen vrij gewerkt = gemiddeld 41,4 uur per week. In juli 2012 neemt zij één week vakantie, maar omdat zij de 12 weken daarvoor één dag per week werkte ontstaat een probleem als zij in november 2012 weer een week vakantie aanvraagt (met behoud van loon). Verweerder informeert haar dat haar rechten zijn uitgeput omdat het vakantietegoed wordt berekend op basis van het werkschema van de voorafgaande periode van 12 weken.
Verzoekster stapt naar de rechter om alsnog vakantiegeld te vorderen. Over de feiten zijn partijen het eens; de Rb veroordeelt verweerder tot het betalen van een vergoeding aan verzoekster. Verweerder verzoekt om een toelichting op de uitspraak. Na heroverweging stelt de Rb dan voor dat het stellen van vragen aan het HvJEU op zijn plaats is wegens onduidelijkheid van de wet. Maar dit voorstel wordt weer ingetrokken. Verweerder gaat dan in hoger beroep. Het betreffende Hof van Beroep schorst de zaak in afwachting van een definitieve beslissing van de Rb die zijn beslissing herroept op grond van een rekenkundige fout, en besluit om toch vragen aan het HvJEU voor te leggen.
Verzoekster beroept zich op VK-recht gelezen in samenhang met EU-recht: reeds verworven (en genomen) vakantie moet retroactief worden herberekend en aangepast na een latere toename van de gewerkte uren. Verweerder is het daar niet mee eens, verwijzend naar clausule 4 lid 2 van de bijlage bij richtlijn 97/81 en artikel 7 van richtlijn 2003/88.

De verwijzende VK-rechter (Employment Tribunals Birmingham) constateert dat in het bijzonder clausule 4, lid 2, van de Kaderovereenkomst onduidelijk is. legt daarom het HvJEU de volgende vragen voor:
(i) Moet het “pro rata temporis-beginsel” bedoeld in clausule 4, lid 2, van de Kaderovereenkomst aldus worden uitgelegd dat het vereist dat een nationaalrechtelijke bepaling (zoals de Regulations 13, 13A en 14 van de Working Time Regulations) tot gevolg heeft dat in een situatie waarin een werknemer meer uren werkt, de hoeveelheid reeds opgebouwde vakantie moet worden aangepast in verhouding tot de nieuwe werkuren, zodat het recht op verworven vakantie van de werknemer die meer uren werkt, wordt herberekend in overeenstemming met het toegenomen aantal uren?
(ii) Moeten clausule 4, lid 2, van de Kaderovereenkomst of artikel 7 van de arbeidstijdenrichtlijn aldus worden uitgelegd dat deze eraan in de weg staan dat een nationaalrechtelijke bepaling (zoals de Regulations 13, 13A en 14 van de Working Time Regulations) tot gevolg heeft dat in een situatie waarin een werknemer meer uren werkt, de hoeveelheid reeds opgebouwde vakantie moet worden aangepast in verhouding tot de nieuwe werkuren, zodat het recht op verworven vakantie van de werknemer die meer uren werkt, wordt herberekend in overeenstemming met het toegenomen aantal uren?
(iii) Indien de vragen (i) en/of (ii) bevestigend worden beantwoord, geldt de herberekening dan enkel voor het deel van het vakantiejaar gedurende hetwelk de werknemer meer uren heeft gewerkt, of voor een ander tijdvak?
(iv) Wanneer de door een werknemer genomen vakantieperiode wordt berekend, moeten clausule 4, lid 2, van de Kaderovereenkomst of artikel 7 van de arbeidstijdenrichtlijn dan aldus worden uitgelegd dat zij vereisen dat een nationaalrechtelijke bepaling (zoals de Regulations 13, 13A en 14 van de Working Time Regulations) tot gevolg heeft dat een andere methode wordt gebruikt om de financiële vergoeding ter vervanging van jaarlijkse vakantie met behoud van loon van een werknemer bij beëindiging van de overeenkomst te berekenen, dan om het resterende recht op jaarlijkse vakantie van een werknemer te berekenen wanneer deze in dienst blijft?
(v) Indien vraag (iv) bevestigend wordt beantwoord, wat is het verschil in te gebruiken methode?

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten