C-221/17
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 03 juli 2017 Schriftelijke opmerkingen: 19 augustus 2017 Trefwoorden: burgerschap; vrij personenverkeer Onderwerp: - Handvest grondrechten artikel 7 (eerbiediging privéleven); - VWEU artikel 20 (burgerschap); 21 (vrij personenverkeer) De vier verzoekers, elk in bezit van een vreemde nationaliteit, hebben elk afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen het feit dat zij hun Nederlanderschap zouden hebben verloren. Drie verzoekers zijn in het buitenland geboren en kregen het NLschap via NL ouders of na naturalisatie, de vierde aanvrager is wel in NL geboren maar na haar huwelijk naar ZWI verhuisd. In alle gevallen gaat het om verweerders (MinBZ) weigering tot het in behandeling nemen van de aanvraag voor afgifte van een NL paspoort wegens ontbreken van het Nederlanderschap. Verzoekers stellen strijd met EUrecht. Verweerder heeft hun bezwaren ongegrond verklaard. Bij de Rb houdt dat oordeel in drie van de vier zaken stand. Alle vier verzoekers gaan in hoger beroep bij de verwijzende rechter. De verwijzende NL RvS rechter stelt vast dat hier sprake is van verlies het Nederlanderschap wegens tijdsverloop. De nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN is op 01-04-2003 in werking getreden. Gezien de gestelde termijn van tien jaar betekent dat voor de meerderjarige die op 1 april 2013 tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten NL, Aruba, Curaçao en St Maarten, en buiten de gebieden waarop het VWEU van toepassing is, verloren gaat. Stuiting is mogelijk door een verklaring af te geven of een NL paspoort aan te vragen, waarna een nieuwe periode van tien jaar begint te lopen. Verzoekers hebben dan ook alle vier van rechtswege het NLschap verloren en hun werd om die reden een paspoort geweigerd. Zij stellen dat verweerder eraan voorbijgegaan is dat verlies van NLschap ook het verlies van burgerschap van de EU betekend en daarmee samenhangende rechten, hetgeen zij in strijd achten met VWEU artikelen 20 en 21. Alle verzoekers geven aan dat zij het verlies van het NLschap zeker niet gewenst hebben maar dat dit door omstandigheden zover is gekomen. Dit had bij een individuele toetsing naar voren gebracht kunnen worden. De verwijzende rechter wijst op het Rottmann-arrest waarin het HvJEU heeft overwogen dat indien een materie tot de bevoegdheid van de EULS behoort dit niet wegneemt dat in situaties die binnen de werkingssfeer van het EUrecht vallen (zoals in casu de nationaliteit) de betrokken nationale voorschriften niet in strijd met het EUrecht mogen zijn. De vraag is dan ook in hoeverre VWEU artikel 20 toestaat dat een Eburger door het nationale recht zijn nationaliteit verlies met daarbij het EUburgerschap en daaraan verbonden rechten en plichten. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: “Moeten de artikelen 20 en 21 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, mede in het licht van artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, zo worden uitgelegd dat zij, vanwege het ontbreken van een individuele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wat de gevolgen van het verlies van de nationaliteit voor de situatie van betrokkene uit het oogpunt van Unierecht betreft, in de weg staan aan wettelijke regelingen, zoals aan de orde in dit hoofdgeding, die bepalen: a. dat een meerderjarige, die tevens een nationaliteit van een derde land bezit, de nationaliteit van zijn lidstaat en daarmee het burgerschap van de Unie van rechtswege verliest omdat hij gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het buitenland en buiten de Europese Unie zijn hoofdverblijf heeft gehad, terwijl er mogelijkheden bestaan om die termijn van tien jaar te stuiten? b. dat een minderjarige onder bepaalde omstandigheden de nationaliteit van zijn lidstaat en daarmee het burgerschap van de Unie van rechtswege verliest ten gevolge van het verlies van de nationaliteit van de ouder, zoals hiervoor bedoeld onder a.?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-135/08 Rottmann; C-34/09 Ruiz Zambrano; Specifiek beleidsterrein: BZ en VenJ