C-222/23 Toplofikatsia Sofia
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 7 juni 2023 Schriftelijke opmerkingen: 24 juli 2023
Trefwoorden:
Onderwerp:
• Artikel 18, eerste alinea, VWEU
• Artikel 4, lid 1, artikel 5, lid 1, en artikel 62, lid 1, van Verordening 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
• Artikelen 7 en 22 van Verordening (EU) 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken)
Feiten:
Verzoekster in de betalingsbevelprocedure is „Toplofikatsia Sofia” EAD, een vennootschap naar Bulgaars recht. De schuldenaar is nog geen partij in de betalingsbevelprocedure, aangezien hij dit pas wordt nadat de rechter, indien hij bevoegd is, het betalingsbevel heeft afgegeven. De procedure zal evenwel tegen de Bulgaarse onderdaan V.Z.A worden gevoerd. Op 6 maart 2023 heeft verzoekster de verwijzende rechter verzocht om tegen de schuldenaar een bevel af te geven tot betaling van een geldvordering die voortvloeit uit het feit dat deze eigenaar was van een door het stadsverwarmingsnet verwarmd onroerend goed (een flat in een gebouw in mede-eigendom) en de geleverde energie niet had betaald. Verzoekster vordert een bedrag van 700,61 Bulgaarse lev (BGN) voor de tussen 15 september 2020 en 22 februari 2023 geleverde energie, vermeerderd met rente. Schuldenaar V.Z.A. heeft zijn in 2000 geregistreerde permanente adres in Sofia (Bulgarije) en zijn huidige adres, dat bij de Bulgaarse autoriteiten is aangemeld, bevindt zich sinds 6 maart 2010 in een andere lidstaat van de Europese Unie. Het Bulgaarse recht voorziet niet in de mogelijkheid om een welbepaald huidig adres in het buitenland te specificeren; er wordt enkel vermeld in welke andere staat dat adres zich bevindt.
Overweging:
De verwijzende rechter vraagt om verduidelijking welke verplichtingen het Unierecht (in het bijzonder de regels van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012, volgens welke personen die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, enkel voor de gerechten van die lidstaat kunnen worden opgeroepen) aan de nationale rechter oplegt wanneer de tegenpartij in een eenzijdige procedure de bevoegdheid van het aangezochte gerecht niet kan betwisten noch uitdrukkelijk aanvaarden alvorens de eindbeslissing is gegeven. In het onderhavige geval gaat het om een betalingsbevelprocedure, waarin het aangezochte gerecht de stelling van de verzoeker (schuldeiser) met name toetst vanuit formeel oogpunt en de verweerder (schuldenaar) verzoekt te verklaren of hij de aangevoerde schuldvordering al dan niet betwist. Indien de schuldenaar de schuldvordering niet betwist, krijgt hij de status van een persoon die tot betaling is veroordeeld.
Volgens de verwijzende rechter volgt uit rechtspraak van het Hof dat de rechter die het betalingsbevel heeft afgegeven, dit niet kan intrekken wanneer hij vaststelt dat de schuldenaar in de forumstaat geen adres had. In een dergelijk geval moet overgegaan worden tot tenuitvoerlegging en kan de schuldenaar, zodra hij in de loop van de tenuitvoerleggingsprocedure kennisneemt van het afgegeven bevel, zich verweren met het rechtsmiddel waarin het nationale recht voorziet. Indien blijkt dat het bevel is afgegeven tegen een schuldenaar die helemaal geen permanent adres in Bulgarije heeft, moet de voor het betalingsbevel bevoegde rechter het ambtshalve intrekken. Heeft de schuldenaar evenwel op het nationale grondgebied een permanent adres, maar geen gewone verblijfplaats, kan die rechter het afgegeven bevel niet intrekken. Echter wordt naar Bulgaars recht de woonplaats van een schuldenaar bepaald door de vraag of kan worden vastgesteld dat hij een permanent adres heeft, en volgens nationale wetgeving heeft een Bulgaars onderdaan zijn permanente adres altijd op Bulgaars grondgebied en kan hij dit niet veranderen, zelfs niet als hij in een andere lidstaat gaat wonen. Bulgaarse onderdanen die hun recht van vrij verkeer en vrije vestiging in een andere lidstaat van de Unie hebben uitgeoefend, worden daardoor in een situatie gebracht van mogelijke „omgekeerde” discriminatie op grond van nationaliteit, hetgeen in strijd is met artikel 18 VWEU.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 62, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste alinea, en artikel 21 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het begrip „woonplaats” van een natuurlijke persoon wordt ontleend aan een nationale regeling die bepaalt dat het permanente adres van onderdanen van de forumstaat zich altijd in die staat bevindt en niet naar een andere plaats in de Europese Unie kan worden overgebracht?
2. Moet artikel 5, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste alinea, en artikel 21 VWEU, aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling en nationale rechtspraak volgens welke een gerecht van een staat niet kan weigeren een betalingsbevel af te geven tegen een schuldenaar die de nationaliteit van die staat heeft en ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat het gerecht niet internationaal bevoegd is, aangezien de woonplaats van de schuldenaar zich wellicht in een andere staat van de Unie bevindt, hetgeen voortvloeit uit de verklaring van de schuldenaar aan de bevoegde overheidsinstantie dat hij in die staat een officieel adres heeft? Is het in een dergelijk geval van belang wanneer die verklaring is afgelegd?
3. Moet artikel 18, eerste alinea, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten, in het geval dat de internationale bevoegdheid van het aangezochte gerecht voortvloeit uit een andere bepaling dan artikel 5, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling en nationale rechtspraak volgens welke een betalingsbevel weliswaar slechts kan worden afgegeven tegen een natuurlijke persoon die zijn gewone verblijfplaats in de forumstaat heeft, maar voor de vaststelling dat de schuldenaar – indien hij onderdaan is van die staat – zijn verblijfplaats in een andere staat heeft gevestigd niet louter kan worden uitgegaan van het feit dat hij in eerstgenoemde staat een officieel adres in een andere staat van de Europese Unie („huidig” adres) heeft opgegeven, wanneer de schuldenaar niet kan aantonen dat hij helemaal is verhuisd naar laatstgenoemde staat en geen adres op het grondgebied van de forumstaat heeft? Is het in dat geval van belang wanneer de verklaring betreffende het huidige adres is afgelegd?
4. Indien het antwoord op het eerste deel van de derde prejudiciële vraag luidt dat de afgifte van een betalingsbevel geoorloofd is, is het op grond van artikel 4, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012, gelezen in samenhang met de bij het arrest in zaak C-325/11, Alder, gegeven uitlegging van artikel 22, leden 1 en 2, van verordening (EU) 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, en gelezen in samenhang met het beginsel van doeltreffende toepassing van het Unierecht bij de uitoefening van de nationale procedurele autonomie, dan toegestaan dat een nationale rechter van een staat waarvan de onderdanen geen afstand kunnen doen van hun officiële adres op het grondgebied van die staat en dat adres niet naar een andere staat kunnen overbrengen, bij de behandeling van een verzoek tot afgifte van een betalingsbevel in een procedure waarbij de schuldenaar niet betrokken is, overeenkomstig artikel 7 van verordening (EU) 2020/1784 bij de autoriteiten van de staat waar de schuldenaar een officieel adres heeft inlichtingen inwint over het adres aldaar van de schuldenaar en over de datum waarop dat adres is geregistreerd, teneinde de werkelijke gewone verblijfplaats van de schuldenaar vast te stellen alvorens de eindbeslissing in de zaak te geven?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:, C-325/11; Toplofikatsia Sofia e.a., C-208/20 en C-256/20.
Specifiek beleidsterrein: