C-225/16 Ouhrami

Contentverzamelaar

C-225/16 Ouhrami

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   20 juni 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       6 juli 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   6 augustus 2016
Trefwoorden: strafrecht; terugkeer na illegaal verblijf

Onderwerp
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (‘TerugkeerRL’- Pb L 348, blz. 98)

Verzoeker, geboren 1979, is Algerijns staatsburger. Hij is bij beschikking van 22-10-2002 ongewenst verklaard (gevaar openbare orde) na vijf veroordelingen binnen twee jaar die in totaal ruim 13 maanden gevangenisstraf opleverden (diefstal, bezit harddrugs). Het rechtsgevolg was dat hij NL moest verlaten en dat hij wegens het opiumwetdelict tien jaar uit NL moest wegblijven. De termijn daarvoor vangt volgens de beschikking aan bij daadwerkelijk vertrek. Verzoeker is in 2011 en 2012 op diverse data in Amsterdam gesignaleerd hetgeen volgens het WSr artikel 197 een misdrijf is. Hij is daarvoor tot twee maanden celstraf veroordeeld. In beroep stelt verzoeker dat de terugkeerprocedure volgens RL 2008/115 niet geheel is doorlopen. Het Hof AMS oordeelde dat dat inderdaad strijdig is met de TerugkeerRL maar stelt vast dat de Staat zich voldoende heeft ingespannen om te kunnen spreken van het geheel doorlopen van de procedure. Verzoeker kon uiteindelijk niet worden uitgezet omdat hij op geen enkele wijze heeft meegewerkt. Dit staat verder in de procedure niet ter discussie. In cassatie gaat het enkel om de geldigheid van de ongewenstverklaring.

De verwijzende NL rechter (HR) haalt arrest C-297/12 aan waarin het HvJEU stelde dat artikel 11, lid 2, van de Terugkeerrichtlijn aldus moet worden uitgelegd “dat het eraan in de weg staat dat een inbreuk op een verbod om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen en aldaar te verblijven, welk verbod is opgelegd meer dan vijf jaar vóór ofwel de datum waarop de betrokken onderdaan van een derde land opnieuw die lidstaat is binnengekomen, ofwel de datum waarop de nationale regeling tot omzetting van deze richtlijn in werking is getreden, tot een strafrechtelijke sanctie leidt, tenzij deze onderdaan een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.” Verzoeker stelt dat de ongewenstverklaring niet langer dan vijf jaar had mogen duren en in 2011-2012 dan ook niet meer van kracht was. In een eerder arrest heeft de HR aan HvJEU-arrest C-297/12 ontleend dat een ongewenstverklaring in beginsel gebonden is aan de genoemde maximale duur van vijf jaar. Het verschil met onderhavige zaak is dat verweerder (MinVenJ) heeft vastgesteld dat verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, hetgeen een onaantastbare vaststelling oplevert.
De aan het HvJEU voorgelegde vragen luiden als volgt:
1. Moet artikel 11, lid 2, van de Terugkeerrichtlijn aldus worden uitgelegd dat de daarin vermelde termijn van vijf jaren wordt berekend:
a. vanaf het moment dat het inreisverbod (of met terugwerkende kracht: de daarmee gelijk te stellen ongewenstverklaring) is uitgevaardigd, dan wel
b. met ingang van de datum waarop de betrokkene het·grondgebied van - kort -gezegd - de lidstaten van de EU daadwerkelijk heeft verlaten, dan wel
c. enig ander moment?
2. Moet artikel 11, lid 2, van de Terugkeerrichtlijn met het oog op de toepassing van het overgangsrecht aldus worden uitgelegd dat deze bepaling meebrengt dat besluiten die zijn genomen voordat deze richtlijn in werking trad, waarvan het rechtsgevolg is dat de geadresseerde gedurende tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland moet verblijven en het inreisverbod volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval is bepaald waartegen een rechtsmiddel kon worden aangewend, geen rechtsgevolg meer hebben indien de duur van deze verplichting op het moment waarop deze richtlijn ten uitvoer diende te worden gelegd of op het moment waarop is vastgesteld dat de geadresseerde van dit besluit in Nederland verbleef, de in deze bepaling bedoelde duur overschreed?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-395/08 en C-396/08 Bruno et Pettini e.a.; C-357/09 Kadzoev; C-297/12 Filev et Osmani
Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB

Gerelateerde documenten