C-227/21 HA.EN.  

Contentverzamelaar

C-227/21 HA.EN.  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     26 mei 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     12 juli 2021

Trefwoorden: btw; fiscale neutraliteit

Onderwerp:

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

Feiten:

Verzoekster sloot een overeenkomst tot cessie van schuldvorderingen met Medicinos bankas. Hierdoor verkreeg verzoekster van de bank alle financiële aanspraken uit de kredietovereenkomst van de bank met de kredietnemer, waaronder ook de contractuele hypotheek. Verzoekster bevestigde dat zij wist dat de kredietnemer insolvent was en aan een herstructureringsprocedure was onderworpen. Nadat de openbare verkoop van een deel van de onroerende goederen van de kredietnemer was mislukt, heeft verzoekster de goederen zelf overgekocht. Hierbij heeft de kredietnemer een btw-factuur opgesteld waarin stond dat het onroerend goed was overgedragen voor de prijs van €4.519.008,26 en €948.991,74 aan btw. Verzoekster heeft de btw-factuur opgenomen in haar boekhouding, de voorbelasting in aftrek gebracht en de btw aangegeven in de btw-aangifte voor november 2016. De kredietnemer heeft de btw-factuur opgenomen in haar boekhouding en het op de btw-factuur vermelde bedrag aan btw aangegeven in de btw-aangifte voor augustus 2016, maar zij heeft de verschuldigde btw niet aan de schatkist afgedragen. Op 01-10-2016 werd de insolventieprocedure tegen de kredietnemer ingeleid. De belastingdienst voerde een controle uit bij verzoekster en stelde vast dat verzoekster oneerlijk had gehandeld en rechtsmisbruik had gepleegd omdat zij wist/had moeten weten dat de kredietnemer geen btw kon betalen. De belastingdienst ontzegde met zijn besluit het recht op aftrek van de btw aan verzoekster. Daarop ging verzoekster in bezwaar, het bezwaar werd afgewezen. Het daarop ingestelde beroep en vervolgens hoger beroep van verzoekster werd ongegrond verklaard.

Overweging:

Het is niet zeker of er sprake is van btw-fraude (of belastingontwijking) als bedoeld in de rechtspraak van het Hof, wanneer (1) de levering van onroerende goederen plaatsvindt in het kader van een executoriale openbare verkoop door een deurwaarder van de activa van de leverancier, (2) de leverancier verschuldigde btw aangeeft , maar (3) wegens zijn insolventie deze btw niet afdraagt (dat wil zeggen, objectief gezien niet beschikt over de middelen om zijn verplichting jegens de staat na te komen). Anderzijds moet bij de beantwoording van de vraag wat in casu als „btw-fraude” moet worden beschouwd, ermee rekening worden gehouden dat de relevante bepalingen van de btw-richtlijn geen uitsluitsel geven over de inhoud van dit begrip. Ook het Hof heeft de onderdelen van de inhoud van dat begrip niet uitdrukkelijk gespecificeerd. Het antwoord op de prejudiciële vraag is in casu van cruciaal belang, omdat op basis daarvan – in het bijzonder ter waarborging van de voorrang van het Unierecht – een ondubbelzinnige en duidelijke beslissing over verzoeksters recht op btw-aftrek in de onderhavige zaak zal kunnen worden gegeven.

Prejudiciële vraag:

Moet richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met het beginsel van fiscale neutraliteit, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een praktijk van nationale autoriteiten, waarbij een belastingplichtige het recht op aftrek van voorbelasting wordt ontzegd wanneer hij bij de verwerving van onroerende goederen wist (of had moeten weten) dat de leverancier wegens zijn insolventie de verschuldigde btw niet zou (of niet zou kunnen) afdragen aan de schatkist?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Idexx Laboratories Italia C-590/13; Senatex C-518/14; Glencore Agriculture Hungary C-189/18; The Chancellor, Masters and Scholars of the University of Cambridge C-316/18; A C-895/19; C-285/11; Kuršu zeme C-273/18; WebMindLicenses C-419/14; C-610/19; C-354/03, C-355/03 en C-484/03; C-552/16; C-414/10; C-277/14; C-103/09; C-80/11 en C-142/11;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal