C-228/15 Velikova

Contentverzamelaar

C-228/15 Velikova

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   16 juli 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   02 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   02 september 2015
Trefwoorden: vrij personenverkeer; burgerschap; illegaal verblijf

Onderwerp
- VWEU artikel 20 (burgerschap), artikel 21 (vrij personenverkeer)
- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG;
- Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven

Verzoekster Snezhana Velikova wordt op 10-11-2010 (voor de vierde keer) aangehouden wegens overtreding van een wetsdecreet - het verdacht aanwezig zijn in een gebied van Catania waar prostitués actief zijn. Zij krijgt een verwijderingsbesluit en moet ITA uiterlijk 25-04-2010 verlaten. Alhoewel uitoefening van prostitutie op zich in ITA niet strafbaar is, wordt het besluit gegrond op gevaar voor de openbare veiligheid en openbare zedelijkheid. Zij geeft geen gehoor aan het besluit; op 7 april 2014 start een strafzaak. Zij stelt daarbij voor het HvJEU een vraag te stellen over de verenigbaarheid van het wetsdecreet met RL 2008/115.

De verwijzende ITA rechter (Rb Catania) is van oordeel dat de door het Verdrag toegestane beperkingen van de vrijheid van verkeer en verblijf ter wille van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid, steeds moeten worden opgevat als uitzonderingen die per geval moeten worden beoordeeld. Met name het begrip openbare orde moet strikt worden opgevat, zodat de strekking ervan niet eenzijdig door elk der lidstaten kan worden bepaald. Hij meent dat bij de omzetting van RL 2004/38/EG ITA de gevallen had moeten specificeren waarin de bevoegde nationale autoriteiten verwijdering van de buitenlandse onderdaan van het nationale grondgebied konden bevelen, teneinde geen discretionaire marge te laten bij de uitlegging van de regelgeving. De gewraakte ITA artikelen stellen de verwijdering van een burger van de Unie niet afhankelijk van het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden, maar voorzien in een verwijderingsmaatregel voor alle burgers van de Unie die het recht van verblijf op het ITA grondgebied hebben verloren en bij overtreding kunnen worden bestraft met gevangenisstraf en een geldboete. Hij stelt vast dat die regelgeving niet vrij is van discriminatie en het fundamentele recht van vrij verkeer van Unieburgers aantast. Hij ziet strijd met RL 2004/38 omdat geen melding wordt gemaakt van de belangen die de Staat wenst te beschermen door te voorzien in de verwijdering van burgers van de Unie van het nationale grondgebied om redenen van openbare orde en openbare veiligheid. Op basis van algemene dwingende redenen van openbare veiligheid, bevat die regeling normen die de politiediensten veel vrijheid geven bij de vaststelling van maatregelen die de persoonlijke vrijheid beperken. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor en vraagt ook om behandeling volgens de versnelde procedure omdat er veel van deze zaken in ITA aanhangig zijn (maar dat verzoek heeft het Hof inmiddels afgewezen):
“Zijn de artikelen 20 en 21 van [decreto legislativo nr. 30 van 6 februari 2007] en [de wijzigingen daarvan], waarmee uitvoering is gegeven aan richtlijn 2004/38/EG (...), in strijd met het recht [van de Unie]?”

Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB

Gerelateerde documenten