C-229/14 Balkaya

Contentverzamelaar

C-229/14 Balkaya

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   7 juli 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   23 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   23 augustus 2014
Trefwoorden: sociale zekerheid; (collectief) ontslag

Onderwerp
- Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (Pb L 225, blz. 16);
- Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (Pb L 348, blz. 1)

Ender Balkaya (verzoeker) werkt sinds april 2011 als servicetechnicus bij verweerster Kiesel GmbH. Zijn contract wordt in januari 2013 met ingang van 15-02-2013 per brief opgezegd. Verzoeker stelt beroep in tegen dit besluit.
De beëindiging van verzoekers contract is onderdeel van de beëindiging van alle arbeidsovereenkomsten door verweerster omdat zij stopt met haar bedrijf. Dit collectieve ontslag is echter niet aangemeld bij de bevoegde DUIaut, zoals verplicht voor ondernemingen met meer dan 20 werknemers. Er is echter onduidelijkheid over het aantal werknemers van Kiesel. Er is sprake van ‘ten minste 19 werknemers’, maar verzoeker meent dat ook de directeur en een stagiaire moeten worden meegeteld. Als dat zo is dan is het collectief ontslag ongeldig. Verweerster bestrijdt deze visie.

De verwijzende DUI rechter (Arbeitsgericht Verden) constateert dat het HvJEU in eerdere uitspraken heeft bepaald dat het bepalen wie werknemer is in de zin van de RL niet aan de rechtsorde van de EULS kan worden overgelaten. Voor wat betreft de positie van een directeur acht hij van belang dat het HvJEU zich nader uitspreekt over de vraag hoe het begrip ‘gezag’ in dit verband concreet moet worden opgevat gezien de verschillende regels in het DUI recht voor de positie van een directeur.
De aan het HvJEU voorgelegde vragen luiden als volgt:
1) Dient het toepasselijke Unierecht, inzonderheid artikel 1, lid 1, sub a, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale wettelijke bepalingen of nationale gewoonten volgens welke bij de in deze bepaling voorgeschreven berekening van het aantal werknemers een lid van de directie van een kapitaalvennootschap niet wordt meegerekend, ook al verricht dit lid zijn werkzaamheden onder het gezag en het toezicht van een ander orgaan van deze vennootschap, ontvangt het loon als tegenprestatie voor zijn werkzaamheden en houdt het zelf geen aandelen in de vennootschap?
2) Dient het toepasselijke Unierecht, inzonderheid artikel 1, lid 1, sub a, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, aldus te worden uitgelegd dat het dwingend voorschrijft dat bij de in deze bepaling voorgeschreven berekening van het aantal werknemers ook die personen als werknemers in loondienst dienen te worden meegerekend, die zonder een vergoeding van de werkgever te ontvangen, maar met financiële steun van en erkenning door de voor de bevordering van de werkgelegenheid bevoegde overheidsinstanties, in de praktijk in de onderneming werkzaam zijn om kennis op te doen of te verdiepen of om een beroepsopleiding te voltooien (“stagiair”), of zijn de lidstaten bevoegd dienaangaande nationale wettelijke bepalingen of gewoonten vast te stellen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-385/05 CGT; C-232/09 Danosa
Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten