C-229/17 Evonik Degussa

Contentverzamelaar

C-229/17 Evonik Degussa

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   23 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   09 augustus 2017

Trefwoorden: broeikasgasemissierechten; transsectorale correctiefactor

Onderwerp: richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PB L 140 van 5 juni 2009, blz. 63)

Verzoekster exploiteert in het door verschillende ondernemingen gebruikte “Chemiepark Marl” een inrichting voor de productie van waterstof (H2). Voor de periode 2013-2020 heeft zij bij beschikking van 17-02-2014 van de DUI emissieAut (DEHSt) emissierechten toegewezen gekregen. In die beschikking wordt uiteengezet dat aan verzoeksters verklaringen omtrent de toewijzingscomponent met productemissiewaarde voor waterstof geen gevolg kan worden gegeven. Toewijzing voor de uit het rijke gas voortkomende waterstof is niet toegestaan. (Dit rijke gas is afkomstig uit verschillende bronnen op het industrieterrein. Het bestaat uit de afgewerkte gassen van verschillende installaties waar koolwaterstof wordt verwerkt). Verzoekster maakt bezwaar dat 25-08-2015 wordt afgewezen. DEHSt stelt daarin dat zij een berekening moet maken met toepassing van de door de EURCIE vastgestelde uniforme transsectorale correctiefactor. Bij verzoekster zou geen sprake zijn van ‘productie’ maar enkel van doorgeleiding en zuivering, en zuivering is geen ‘soortgelijk procedé’ voor vervaardiging van waterstof. Verzoekster gaat 04-09-2015 in beroep waarin zij met name stelt dat waterstof, wat betreft de concentratie waterstof die uit rijk gas wordt vervaardigd voldoet aan de productdefinitie van de productbenchmark en binnen de systeemgrenzen daarvan valt. Zij wijst op besluit 2011/278/EU waarin alleen wordt bepaald waar de waterstofproducerende proceselementen zich mogen bevinden. Zij vindt voor haar standpunt steun in het document “Guidance Document No. 9 on the harmonized free allocation methodology for the EU-ETS post 2012”. Volgens dat document omvatten de systeemgrenzen van de benchmark voor waterstof uitdrukkelijk ook absorptieprocessen en zuiveringsprocedés bij de productie van waterstof. In RL 2003/87 worden benchmarks in beginsel voor de producten en niet voor materiaalinputs berekend. Verzoekster wijst erop dat bij alle procedures voor de productie van zuivere waterstof de waterstof zelf als chemisch element reeds in de desbetreffende materiaalinput aanwezig is. Zij motiveert waarom de productie van waterstof uit rijk gas door middel van het drukwisseladsorptieprocedé dient te worden beschouwd als een soortgelijk procedé als in de DUI wet op de handel in broeikasgasemissierechten. DEHSt zet uiteen dat uit de tekst, de systematiek en het doel van de toepasselijke toewijzingsregels blijkt dat verzoekster geen recht heeft op toewijzing van verdere emissierechten. De vaststelling van de emissiewaarde voor waterstof in bijlage I, nr. 2, bij besluit 2011/278/EU laat zien dat de productie van waterstof enerzijds en de splitsing van waterstof en koolmonoxide anderzijds van elkaar dienen te worden onderscheiden. Bijgevolg vormt de splitsing van waterstof en koolmonoxide geen waterstofproductie. Daarenboven blijkt uit de tekst dat de splitsing van waterstof en koolmonoxide slechts samen met de productie binnen de systeemgrenzen ligt, maar niet als op zichzelf staand procedé alleen. Aangezien uit de stukken niet duidelijk is uit welke inrichtingen het rijke gas afkomstig is kan het zijn dat voor de in de kringloop gebrachte hoeveelheid waterstof meermaals emissierechten toegewezen worden. Dit zou kunnen leiden tot dubbele toewijzing.

De verwijzende DUI rechter (Verwaltungsgericht Berlin) oordeelt dat verzoeksters vordering zou moeten worden toegewezen indien onder het begrip productie van waterstof de vergroting valt van de relatieve concentratie waterstof H2 in het gasmengsel via natuurkundige of scheikundige weg met als doel deze verhandelbaar te maken. Dit zou eveneens het geval zijn wanneer het proceselement “splitsing van waterstof en koolmonoxide” ook op zichzelf als enig proceselement binnen de systeemgrenzen ligt en van een dergelijk proceselement ook sprake is wanneer de waterstof H2 niet alleen wordt gescheiden van koolmonoxide, maar daarnaast ook van andere stoffen, bijvoorbeeld koofstofdioxide CO2 of CnHn. Indien de vordering wordt toegewezen vraagt hij zich af hoe de (nieuwe) correctiefactor, relevant voor de hoogte van verzoeksters recht moet worden toegepast. Volgens de verwijzende rechter roept een retroactieve verhoging van de transsectorale correctiefactor voor toewijzingen voor de jaren 2013 - 2017 vanuit rechtstatelijk oogpunt bedenkingen op. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1) Is slechts sprake van “productie van waterstof” in de zin van bijlage I, nr. 2, bij besluit 2011/278/EU wanneer uit twee waterstofatomen H door middel van chemische synthese een waterstofmolecuul H2 wordt geproduceerd, of omvat het begrip productie ook dat bij een gasmengsel dat waterstof bevat – zonder synthese – de relatieve concentratie waterstof H2 in het mengsel toeneemt doordat de overige bestanddelen van het gas – via natuurkundige, dan wel scheikundige weg – worden verwijderd om, zoals het in bijlage I, nr. 2, bij besluit 2011/278/EU is geformuleerd, een “product, uitgedrukt als verkoopbare (netto)productie, en naar een 100% zuivere substantie” te verkrijgen?

2) Indien vraag 1) aldus wordt beantwoordt dat het begrip productie de vergroting van het relatieve aandeel van waterstof H2 in een gasmengsel niet omvat, dient de volgende vraag te worden gesteld: Dient de formulering “relevante proceselementen die direct of indirect verband houden met de productie van waterstof en de scheiding van waterstof en koolmonoxide” aldus te worden uitgelegd, dat de in bijlage I, nr. 2, bij het besluit van de Commissie van 27 april 2011 (2011/278/EU) omschreven systeemgrenzen van de productbenchmark voor waterstof alleen beide elementen samen (“en”) omvat of kan het proceselement “scheiding van waterstof en koolmonoxide” ook geïsoleerd, op zichzelf, als enig proceselement binnen de systeemgrenzen liggen?

3) Indien vraag 2) aldus wordt beantwoordt dat het proceselement “scheiding van waterstof en koolmonoxide” ook geïsoleerd, op zichzelf, als enig proceselement binnen de systeemgrenzen kan liggen, dient de volgende vraag te worden gesteld:

Is slechts sprake van een proceselement “scheiding van waterstof en koolmonoxide” wanneer waterstof H2 uitsluitend van koolmonoxide CO wordt gescheiden, of is er ook sprake van een proceselement “scheiding van waterstof en koolmonoxide” wanneer de waterstof niet alleen van koolmonoxide wordt gescheiden, maar daarnaast ook van andere stoffen, bijvoorbeeld koolstofdioxide CO2 of CnHn, wordt gescheiden?

4) Indien de rechter aan verzoekster meer kosteloze emissierechten dient toe te wijzen, is het de vraag of het dictum, onder 3), van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 2014 (C-191/14) in die zin moet worden uitgelegd,

a) dat de transsectorale correctiefactor in artikel 4 van besluit 2013/448/EU, en in bijlage II erbij, in de oorspronkelijke versie van toepassing is op de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat voor 1 maart 2017 vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2013-2020, en

b) dat de transsectorale correctiefactor in artikel 4 van besluit 2013/448/EU, en in bijlage II erbij, in de oorspronkelijke versie van toepassing is op de door de rechter na 1 maart 2017 toegewezen extra toewijzingen voor de jaren 2013-2020, en

c) dat de transsectorale correctiefactor in artikel 4 van besluit 2013/448/EU, en in bijlage II erbij, in de versie van besluit 2017/126/EU die geldt vanaf 1 maart 2017, van toepassing is op de door de rechter na 1 maart 2017 toegewezen extra toewijzingen voor de jaren 2018-2020?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-191/14 en C-192/14 Borealis Polyolefine e.a

Specifiek beleidsterrein: IenM en EZ
 

Gerelateerde documenten