C-229/24 Brannelius  

Contentverzamelaar

C-229/24 Brannelius  

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    28 mei 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    14 juli 2024

Trefwoorden: Handelen met voorwetenschap; marktmisbruik

Onderwerp:

-             Richtlijn 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik: artikel 3, lid 1;

-             Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik: artikelen 7 en 17.

Feiten:

Verzoekende partijen zijn TK en OP. Een gemeentelijke bedrijf heeft in 2018 een aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor elektrische bussen en laadstations. Hybricon Bus Systems was een van de geïnteresseerden in de procedure. De opdracht is naar een andere inschrijver gegaan. Na het ontvangen van de afwijzing heeft de operationeel directeur van Hybricon een bericht naar verzoekende partij TK gestuurd, met het dringende verzoek om zijn aandelen in Hybricon te verkopen. TK heeft dit naar OP gestuurd, die ook aandelen in de vennootschap bezat. Er zijn toen door OK en TK meer dan 100.000 aandelen verkocht. Na het persbericht over het feit dat er geen deelname aan de aanbestedingsprocedure zou zijn voor Hybricon, vond er een sterke koersdaling plaats van de aandelen in Hybricon. OK en TK zijn veroordeeld voor het handelen met voorwetenschap.

Overweging:

De zaak ziet op het feit dat OK en TK hebben gehandeld met voorwetenschap, omdat de concrete informatie niet kon worden geacht openbaar te zijn gemaakt voordat het persbericht was gepubliceerd door Hybricon. De verwijzende rechter twijfelt over het moment dat de informatie uit het gunningsbesluit moet worden geacht openbaar te zijn gemaakt en dus niet langer voorwetenschap vormt. De gestelde vragen zien op de uitleg van richtlijn 2014/57 en verordening 596/2014.

Prejudiciële vragen:

1. Is het noodzakelijk dat openbaarmaking heeft plaatsgevonden op de wijze als bedoeld in artikel 17 van de verordening marktmisbruik, opdat informatie kan worden geacht openbaar te zijn gemaakt overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de verordening?

2. Indien openbaarmaking op een andere wijze mogelijk is, welke omstandigheden moeten dan in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of informatie moet worden geacht openbaar te zijn gemaakt in de zin van artikel 7, lid 1, onder a), van de verordening?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: EZK; JenV

Gerelateerde documenten