C-230/18 PI

Contentverzamelaar

C-230/18 PI

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    30 mei 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    16 juli 2018

Trefwoorden: handvest grondrechten; dwangmaatregelen;

Onderwerp:

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder artikelen 15, 41, 47, en 52;

Feiten:

Verzoekster (PI) heeft beroep ingesteld op grond van een “Maßnahmenbeschwerde” (rechtsmiddel tegen feitelijke dwangmaatregelen die bij rechtstreekse uitoefening van het bestuurlijk gezag zijn getroffen) tegen de sluiting van haar massagestudio door instanties van de Landepolizeidirektion Tirol. Verzoekster is Bulgaars en oefent op grond van een bedrijfsvergunning het beroep van masseuse uit. Zij baat de massagestudio ‘Orchidea’ uit. In de avond van 12.12.2017 voerden twee politieagenten van de Landespolizeidirektion Tirol een controle uit in het bedrijf van verzoekster, om na te gaan of de massagestudio een bordeel zonder bestuurlijke vergunning was. Bij de agenten ontstond de indruk dat ook seksueel getinte diensten werden aangeboden zoals naaktmassages en erotische massages. Op grond van dat vermoeden werd de massagestudio dezelfde avond nog gesloten en officieel verzegeld. Verzoekster werd vóór de sluiting mondeling van deze maatregel in kennis gesteld; haar werd echter geen schriftelijke bevestiging of motivering van deze sluiting overhandigd. Nadat verzoekster de dag daarna een advocaat had aangewezen om haar belangen te behartigen, trachtte deze in de daaropvolgende dagen herhaaldelijk om inzage in het politiedossier te krijgen. Dit werd hem echter geweigerd met als motivering dat bij dergelijke feitelijke bestuursrechtelijke handelingen dossierinzage niet is toegestaan en dat eerst een eventuele strafrechtelijke procedure moest worden ingeleid. De sluiting van massagestudio Orchidea werd - op verzoekschrift van verzoekster - bij besluit van 29.12.2017 van de Landespolizeidirektion Tirol opgeheven; ook dit besluit bevat geen motivering. Ter vaststelling van de onrechtmatigheid van de feitelijke sluiting van haar bedrijf diende verzoekster bij verzoekschrift van 18.12.2017 een Maßnahmenbeschwerde in bij de verwijzende rechter.

Overweging:

Uit een vergelijking van de procedurele stappen (de louter feitelijk uitgevoerde sluiting en vervolgens de opheffing ervan waarvoor een verzoek moet worden ingediend) blijkt dat de autoriteit haar dwangmaatregel op geen enkele wijze moet motiveren, terwijl betrokkene haar verzoek tot opheffing van de maatregel wel dient te motiveren. De relevante vraag die hierbij vanuit Unierechtelijk oogpunt rijst, is of overheidsorganen een bedrijf blijvend mogen sluiten zonder een formele procedure te volgen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 15, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) volgens hetwelk iedere burger van de Unie vrij is, in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen en diensten te verrichten, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling van een lidstaat die op grond van § 19, lid 3, van het Tiroler Landespolizeigesetz (regionale politiewet van de deelstaat Tirol), LGBl. nr. 60/1976, voor het laatst gewijzigd bij wet LGBl. nr. 56/2017, toelaat dat overheidsinstanties ook zonder een voorafgaande administratieve procedure dwangmaatregelen kunnen treffen bij rechtstreekse uitoefening van het bestuurlijk gezag, zoals in het bijzonder de sluiting van een bedrijf ter plaatse, zonder dat het daarbij om louter voorlopige maatregelen gaat?

2. Moet artikel 47 van het Handvest, eventueel juncto artikel 41 en artikel 52 van het Handvest, vanuit het oogpunt van wapengelijkheid en een doeltreffende voorziening in rechte aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling waarin op grond van § 19, leden 3 en 4, van het Tiroler Landespolizeigesetz is voorzien in feitelijke dwangmaatregelen bij rechtstreekse uitoefening van het bestuurlijk gezag, zoals in het bijzonder bedrijfssluitingen, zonder documentatie en zonder bevestiging ten aanzien van een betrokken persoon?

3. Moet artikel 47 van het Handvest, eventueel juncto artikel 41 en artikel 52 van het Handvest, vanuit het oogpunt van wapengelijkheid aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die op grond van § 19, leden 3 en 4, van het Tiroler Landespolizeigesetz bepaalt dat voor de opheffing van procedurevrije feitelijke dwangmaatregelen die bij rechtstreekse uitoefening van het bestuurlijk gezag zijn getroffen, zoals in het bijzonder bedrijfssluitingen, de door deze feitelijke maatregel geraakte persoon daartoe een met redenen omkleed verzoek moet indienen?

4. Moet artikel 47 van het Handvest juncto artikel 52 van het Handvest vanuit het oogpunt van een doeltreffende voorziening in rechte aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die op grond van § 19, lid 4, van het Tiroler Landespolizeigesetz het recht op verzoek tot opheffing van een feitelijke dwangmaatregel in de vorm van een bedrijfssluiting aan beperkende voorwaarden onderwerpt?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Åkerberg Fransson C-617/10; Siragusa C-206/13; Eurosaneamientos e. a. C-532/15 en C-538/15; Ziegler C-439/11; Laub C-428/05; Confédération générale du travail e. a. C-385/05; Caves Krier Frères C-379/11; AGET Iraklis C-201/15; National Grid Indus C-371/10; Commissie/Hongarije C-179/14; Sporting Odds Ltd C-3/17; Online Games e.a. C-685/15; Bostock C-2/92; Rombi en Arkopharma C-107/97; Berlioz Investment Fund C-682/15; Protect Natur-, Arten- und Landschaftsschutz Umweltorganisation C-664/15;

Specifiek beleidsterrein: JenV