C-230/21 Belgische Staat 

Contentverzamelaar

C-230/21 Belgische Staat 

Prejudiciële hofzaak, zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     26 mei 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     12 juli 2021

Trefwoorden : gezinshereniging; asiel en migratie; kind-huwelijk

Onderwerp :

-           Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie;

-           Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging;

Feiten:

De dochter van verzoekster (geboren op 02-02-2001, hierna: A) trad in 2016 als minderjarige in Libanon in het huwelijk met YB, die in België over een geldige verblijfstitel beschikte. In 2017 reisde A naar België. De Dienst Voogdij van de FOD Justitie beschouwde A als niet-begeleide minderjarige vreemdeling (NBMV) en wees een voogd aan. A diende op 20-09-2017 een verzoek om internationale bescherming in. De Dienst Vreemdelingenzaken weigerde de Libanese huwelijksakte te erkennen omdat het een kindhuwelijk betrof. A werd op 26-09-2018 als vluchtelinge erkend. In december 2018 werd weer een voogd aangesteld totdat de voogdij op 02-02-2019 van rechtswege werd beëindigd omdat A ondertussen de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Verzoekster diende op 18-12-2018 een visumaanvraag in met het oog op gezinshereniging met haar dochter, die in België als vluchtelinge werd erkend. Verzoekster diende eveneens aanvragen in voor humanitaire visa voor haar minderjarige zonen CF en CH. Verzoekster werd op 20-08-2019 grootmoeder van een kleindochter, die de Belgische nationaliteit bezit. De gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie (hierna: de minister) heeft bij besluit van 21-06-2019 de afgifte van een visum type D (gezinshereniging) en de afgifte van humanitaire visa voor de minderjarige zonen geweigerd. Deze beslissingen werden door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) vernietigd. Verzoekster diende op 10-12-2019 een aanvraag in van een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie, in functie van haar Belgische dochter (bijlage 19ter). De gemachtigde van de minister weigerde de aanvraag.

Overweging:

De situatie van A lijkt overeen te stemmen met deze van een “alleenstaande minderjarige” uit artikel 10.3a) jo artikel 2f) van richtlijn 2003/86/EG. De richtlijn vermeldt immers niets over de huwelijkse staat van de betrokkene indien de vluchtelingreferentiepersoon een “alleenstaande minderjarige” is. A trouwde in 2016 als minderjarige in Libanon met haar huidige ‘partner’, die tevens de vader is haar kind, maar het (kind-)huwelijk van A werd door de Belgische overheid niet erkend. Daardoor ontstaat er een ‘hinkende rechtsverhouding’, waarbij A als gehuwd wordt beschouwd in het land waar zij voor haar komst naar België verbleef, maar in België als ongehuwd wordt beschouwd. Ten eerste rijst de vraag of het begrip “alleenstaande minderjarige” vluchteling inhoudt dat deze ‘ongehuwd’ moet zijn om het recht op gezinshereniging te openen in hoofde van zijn bloedverwanten in rechtstreekse opgaande lijn, hoewel dit niet als dusdanig in de definitie in de richtlijn wordt aangegeven. Vervolgens rijst de vraag wat de implicatie is van een niet-erkend buitenlands huwelijk en/of een zogeheten ‘hinkende rechtsverhouding’ op de definitie van een “alleenstaande minderjarige”.

Prejudiciële vragen:

Dient het Unierecht, in het bijzonder artikel 2, f) in samenhang met artikel 10.3, a), van de richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging zo te worden uitgelegd dat een “alleenstaande minderjarige” vluchteling, die in een lidstaat verblijft, volgens zijn nationale wet ‘ongehuwd’ moet zijn om het recht op gezinshereniging met bloedverwanten in rechtstreekse opgaande lijn te openen?

Zoja, kan een minderjarige vluchteling, van wie het in het buitenland aangegane huwelijk omwille van redenen van openbare orde niet wordt erkend, als “alleenstaande minderjarige” worden beschouwd, zoals bedoeld in de artikelen 2, f) en 10.3 van de richtlijn 2003/86/EG?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-550/16; C-106/89;

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB

Gerelateerde documenten