C-230/23 Reprobel 

Contentverzamelaar

C-230/23 Reprobel 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 juni 2023

Schriftelijke opmerkingen:                    24 juli 2023

Trefwoorden: nationale wetgeving in strijd met een richtlijn, rechtstreekse werking, staatsentiteit

Onderwerp: Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

Feiten:

COPACO (verweerster) is in de loop van de procedure in juni 2021, februari 2022 en juli 2022 overgegaan tot het afsluiten van drie dadingsovereenkomsten met REPROBEL (verzoekster) waardoor de oorspronkelijke vordering van REPROBEL in de vorm van openstaande facturen ad. 1.116.995,67 € teruggebracht werd tot een bedrag van 28.614,49 €; in het kader van de afgesloten dadingsovereenkomsten. Verzoekster vordert verweerster te veroordelen tot betaling aan eiseres van de herleide hoofdsom van 28.614,49 €, BTW inbegrepen, te vermeerderen met verwijlinteresten (8,5% voor de periode tot en met 30 juni 2016 en 8% vanaf 1 juli 2016), vanaf de vervaldagen van de respectievelijke facturen, en dit tot op datum van dagvaarding, waarna de gerechtelijke intresten aan dezelfde intrestvoet tot op datum van algehele betaling en verweerster te veroordelen tot betaling aan eiseres van een vrijwillig herleide schadevergoeding.

Overweging:

Verweerster steunt zich op de principiële tegenstrijdigheid tussen de bepalingen vervat in het KB Reprografie van 30 oktober 1997 die in uitvoering van de Auteurswet van 30 juni 1994 voorzien in een tweeledige vergoeding bestaande uit de combinatie van een forfaitaire vergoeding met een evenredige vergoeding enerzijds en artikel 5 lid 2 a en b van de Europese richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (verder 'Infosoc-richtlijn') anderzijds die de lidstaten die het reproductierecht in hun wetgeving opnemen, toelaten uitzonderingen hierop te voorzien.

In reactie op rechtspraak van het Hof waaruit blijkt dat artikel 5 lid 2 a en b van de Infosoc-richtlijn zich verzetten tegen het door België uitgewerkte reprografiesysteem van aantekening van forfaitaire vergoedingen, heeft verweerster vanaf november 2015 de betaling van haar facturen opgeschort tot na januari 2017 vanaf wanneer de nieuwe reprografieregeling die bij wet van 22 december 2016 werd aangepast aan de bepalingen van de richtlijn en in voege kwam op 10 maart 2017. Verweerster beroept zich op de rechtstreekse werking van art 5 lid 2 a en b van de Infosoc-richtlijn in de Belgische rechtsorde en de strijdigheid met de nationale regelgeving tot 29 december 2016 (verschijningsdatum BS wet 22 december 2016), terwijl verzoekster deze analyse principieel aanvecht.

Het staat vast dat de modaliteiten voorzien in de oude reprografieregeling minstens deels strijdig waren met de Infosoc-richtlijn omdat de billijke compensatie zoals opgelegd in art. 5.2 b niet weerspiegeld werd in de nationale reprografieregeling die tot 29 december 2016 voorzag in het opleggen van forfaits zonder objectief kwantitatief verband met het daadwerkelijk gebruik, waardoor deze vergoedingen dreigen hun louter compenserend karakter te overstijgen. In uitzonderlijke gevallen en wanneer de richtlijn niet tijdig is omgezet naar Belgisch recht en geen richtlijn conforme interpretatie mogelijk is, moeten nationale bepalingen wijken voor communautaire bepalingen vervat in een richtlijn en dienen bepalingen in de richtlijn als een regel van de Belgische rechtsorde te worden toegepast.

De verwijzende rechter vraagt zich daarom af of het in casu gaat om een horizontaal dan wel verticaal conflict, in welk laatste geval het rechtstreeks inroepen van communautaire bepalingen uit een richtlijn geoorloofd is. Verzoekster betoogt dat haar organisatie geen staatsentiteit is. Daarnaast betwist zij het onvoorwaardelijk, duidelijk en nauwkeurig karakter van artikel 5.2 b van de Infosoc-richtlijn, doordat aan de lidstaten de vrijheid gelaten wordt naar eigen goeddunken de beperkingen al dan niet te voorzien, en de invulling van het billijk karakter van de compensatie over te laten aan de lidstaten.

Prejudiciële vragen:

- Is een entiteit, zoals REPROBEL, die door de Staat werd belast met de inning en de verdeling van de bij de Staat vastgestelde billijke compensatie(s) in de zin van artikel 5 van de richtlijn 2001/29, en waarover de Staat toezicht uitoefent, een entiteit tegen wie een particulier, voor zijn verweer, de strijdigheid met het Unierecht kan inroepen van een nationale norm die deze entiteit aan deze particulier wenst op te leggen?

- Is het bij de beantwoording van deze vraag van belang dat het door de Staat op deze entiteit uitgeoefend toezicht onder meer inhoudt:

o De verplichting voor deze entiteit om steeds een kopie van zijn verzoek om gegevens aan de vergoedingsplichtigen, nodig zowel voor de inning als voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie, toe te zenden aan de bevoegde minister, zodanig dat hij op de hoogte kan blijven van de wijze waarop de entiteit het recht op toezicht uitoefent en kan uitmaken of het raadzaam is om doormiddel van een ministerieel besluit de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken om gegevens op zodanige wijze te bepalen dat zij de activiteiten van de ondervraagde personen niet meer dan nodig hinderen;

o De verplichting voor de entiteit om een beroep te doen op de vertegenwoordiger van de Minister om een verzoek om gegevens, nodig voor de inning van de evenredige vergoeding voor reprografie, te verzenden aan de vergoedingsplichtigen, aan de dealers, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, aan de leasingbedrijven of aan de bedrijven voor onderhoud van apparaten, indien de vergoedingsplichtige niet aan de inning heeft meegewerkt, met dien verstande dat de entiteit tevens de verplichting heeft een kopie van dit verzoek aan de bevoegde minister te zenden zodanig dat die de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken op zodanige wijze kan bepalen dat zij de activiteiten van de ondervraagde personen niet meer dan nodig hinderen;

o De verplichting voor de entiteit om de verdelingsregels inzake de vergoeding voor reprografie, alsook elke wijziging die het daarin aanbrengt, ter goedkeuring voor te leggen aan de bevoegde minister;

o De verplichting voor de entiteit om het door hem opgestelde aangifteformulier ter goedkeuring voor te leggen aan de bevoegde minister, zonder dewelke het niet kan worden uitgereikt.

- Is het bij de beantwoording van de vraag tevens van belang dat de entiteit beschikt over de navolgende bevoegdheden die niet voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden?

o De bevoegdheid om alle gegevens op te vragen die nodig zijn voor de inning van de vergoeding voor reprografie bij alle personen die vergoedingsplichtigen, bijdrageplichtigen, dealers, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, leasingbedrijven en bedrijven voor onderhoud van apparaten zijn. Waarbij elk verzoek steeds verplicht moet gebeuren met vermelding van de strafsancties die gelden ingeval de opgelegde termijn niet in acht wordt genomen of onvolledige of onjuiste gegevens worden verstrekt;

o De bevoegdheid om alle vergoedingsplichtigen te verzoeken alle gegevens betreffende de gekopieerde werken te verstrekken die nodig zijn voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie;

o De bevoegdheid om alle nodige inlichtingen voor het uitvoeren van haar opdracht te bekomen bij de Administratie der Douane en Accijnzen, de Administratie van de btw en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

- Heeft artikel5, lid2, onder a) en onder b) van de richtlijn 2001/29 rechtstreekse werking?

- Dient een nationale rechter op verzoek van een particulier een nationale norm buiten toepassing te laten wanneer deze door de Staat opgelegde norm strijdig is met voornoemd artikel 5, meer bepaald omdat die norm in strijd met voornoemd artikel deze particulier verplicht heffingen te betalen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-572-13, Hewlett-Packard Belgium; C-157/15, Internationale Transporte; C-413/15,

Specifiek beleidsterrein: JenV