C-233/20 job-medium

Contentverzamelaar

C-233/20 job-medium

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     3 augustus 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     20 september 2020

Trefwoorden : arbeidstijd; vakantiedagen; onregelmatig ontslag

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd;

 

Feiten:

Verzoeker (WD) heeft ruim drie maanden gewerkt bij verweerder (job-medium) en beëindigde het dienstverband door voortijdig en onregelmatig ontslag te nemen. Gedurende zijn diensttijd had hij 7,33 vakantiedagen opgebouwd, waarvan hij er 4 reeds had opgenomen. Aan het eind van het dienstverband had hij dus nog recht op 3,33 betaalde vakantiedagen. Onder verwijzing naar §10(2) van het Urlaubsgesetz, dat bepaalt dat bij onregelmatig ontslag door de werknemer geen recht op Urlaubsersatzleistung bestaat, heeft verweerder aan verzoeker geen Urlaubsersatzleistung uitbetaald. De rechter in eerste aanleg heeft het beroep van verzoeker verworpen en de appelrechter heeft deze beslissing bekrachtigd. De verwijzende rechter dient uitspraak te doen in het beroep in Revision dat verzoeker heeft ingesteld tegen de beslissing van de appelrechter. Verzoeker stelt dat §10(2) van het Urlaubsgesetz in strijd is met artikel 31(2) van het Handvest en artikel 7 van de richtlijn, en dat de nationale bepaling daarom niet van toepassing is.

 

Overweging:

De hoofdvraag die wordt voorgelegd, is of er vanuit het oogpunt van het Unierecht bezwaren bestaan tegen §10(2) van het Urlaubsgesetz in zijn geheel. Voor zover het Hof de hoofdvraag ontkennend mocht beantwoorden, rijst de vraag of en hoe de werkgever in geval van een voor hem niet voorzienbaar onregelmatig ontslag door de werknemer – overeenkomstig de vereisten van het Hof – de werknemer in staat moet stellen zijn vakantiedagen op te nemen. Daarbij dient tevens in aanmerking te worden genomen dat de werknemer bij onregelmatig ontslag juist geen opzeggingstermijn in acht heeft genomen, gedurende welke termijn niet-opgenomen vakantiedagen veelal nog (kunnen) worden opgenomen.

 

Prejudiciële vragen:

1.1 Is een nationale bepaling volgens welke geen financiële vergoeding voor niet-opgenomen vakantiedagen (hierna: „Urlaubsersatzleistung”) voor het lopende (laatste) dienstjaar verschuldigd is wanneer de werknemer zonder gewichtige reden voortijdig en eenzijdig het dienstverband beëindigt („ontslag neemt”) verenigbaar met artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2010/C 83/02) en artikel 7 van de arbeidstijdrichtlijn 2003/88/EG?

1.2. Zo neen,

1.2.1. moet dan aanvullend worden onderzocht of het voor de werknemer onmogelijk was om zijn vakantie op te nemen?

1.2.2. Aan de hand van welke criteria moet dit worden beoordeeld?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-341/15; C-619/16; C 684/16; C-350/06 en C-520/06;

Specifiek beleidsterrein: SZW