C-233/23 Alphabet e.a. 

Contentverzamelaar

C-233/23 Alphabet e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 juni 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    24 juli 2023

Trefwoorden: weigering tot levering, misbruik van machtspositie, digitale markten

Onderwerp: Artikel 102 VWEU

Feiten:

Google Italy Srl, een Italiaanse dochteronderneming van Google LLC, die op haar beurt in handen is van Alphabet Inc., houdt zich hoofdzakelijk bezig met de verlening van diensten aan andere ondernemingen van het Google-concern (verzoekers). In 2015 heeft Google Android Auto op de markt gebracht, een app voor smartphones met een Android-besturingssysteem, dat de gebruikers toegang geeft tot bepaalde apps op hun smartphone door middel van een scherm dat in hun auto is geïntegreerd. Enel X Italia Srl (hierna: „Enel X”) levert diensten voor het opladen van elektrische auto’s en heeft de app JuicePass op de markt gebracht, die een aantal functies biedt voor het opladen van elektrische auto’s, met name: het zoeken en reserveren van laadpalen op een kaart; het overgaan naar Google Maps of Apple Maps om naar de geselecteerde laadpaal te kunnen navigeren; de start, onderbreking en controle van de oplaadsessie en de betaling ervan. JuicePass is beschikbaar voor de gebruikers van een Android-smartphone en kan worden gedownload bij Google Play. In september 2018 en de daaropvolgende maanden heeft Enel X aan Google gevraagd om JuicePass compatibel te maken met Android Auto, echter heeft Google die mogelijkheid afgewezen. Op 12 februari 2019 heeft Enel X een klacht ingediend bij de mededingings- en marktautoriteit (verweerder) op grond dat de gedragingen van Google die bestaan in de ongerechtvaardigde weigering om JuicePass te laten werken op Android Auto, een schending van artikel 102 VWEU opleveren. Verweerder heeft de gedragingen van Google aangemerkt als misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld, dat de rechter in eerste aanleg verworpen heeft. Tegen deze uitspraak hebben zij hoger beroep ingesteld.

Overweging:

Verweerder betoogt dat de gedragingen van Google relevant zijn voor de bescherming van de mededinging en de marktdynamiek vanwege de machtspositie van Google, die een centrale rol speelt bij het verlenen van toestemming aan professionele gebruikers (in dit geval ontwikkelaars) om toegang te krijgen tot eindgebruikers van apps. De soorten apps en de specifieke kenmerken daarvan die op Android Auto kunnen worden gepubliceerd, en het tijdschema voor de ontwikkeling en de terbeschikkingstelling van de benodigde programmeertools hangen immers uitsluitend van Google af. Volgens verweerder bestaat er een concurrentiële ruimte die zowel Google Maps als de app van Enel X Italia omvat, aangezien beide apps zoek- en navigatiediensten in verband met laadpalen aanbieden (daadwerkelijke mededinging), en de app van Enel X Italia bovendien nieuwe functies aanbiedt, die in de toekomst in Google Maps zouden kunnen worden opgenomen (potentiële mededinging). Bovendien concurreren de app van Enel X Italia en Google Maps met elkaar in de strijd om de gebruikers en de gegevens die door die gebruikers worden gegenereerd. Om die redenen zijn de gedragingen van Google, die op ongerechtvaardigde wijze de beschikbaarheid van de app van Enel X op Android zou hebben belemmerd en vertraagd, volgens de autoriteit aan te merken als een weigering om interoperabiliteit te vergunnen (weigering om een overeenkomst te sluiten). Dit heeft geleid tot een schending van het beginsel van gelijke mededingingsvoorwaarden („level playing field”), die bestaat in de ongerechtvaardigde bevoordeling van de app die eigendom is van Google ten koste van de app van concurrente Enel X.

Google betwist dat er een leveringsverplichting op haar rust, zoals in de bestreden uitspraak en het besluit van de autoriteit is vastgesteld. Het zou namelijk niet zijn vervuld dat i) de leveringsverplichting betrekking heeft op een product of dienst die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van een activiteit op een naburige markt, ii) de elke daadwerkelijke mededinging op die markt kan uitsluiten, en iii) de weigering een belemmering vormt voor de introductie van een nieuw product. Verweerder zou met name geen onderzoek hebben gedaan naar de onontbeerlijkheid ervan. Bovendien zou het niet geven van toegang tot Android Auto noch het functioneren van de app JuicePass (hoe dan ook te gebruiken op de smartphone die aan het voertuig is gekoppeld, bijvoorbeeld [in een houder] met een zuignap), noch de daadwerkelijke mededinging in de branche van apps voor het opladen van elektrische voertuigen hebben verhinderd, zoals de aanzienlijke groei van JuicePass en de aanwezigheid van soortgelijke apps in Italië hebben bewezen.

Verweerder heeft daarop geantwoord dat de doelstellingen van de bescherming van de mededinging op de digitale markten vereisen dat rekening wordt gehouden met het specifieke karakter van, en de dynamiek op die markten. Met het oog op een doeltreffende bescherming van de mededinging en een ruimere keuze voor de consumenten zou het dus nodig zijn om de concurrentiële ruimten die in de zich ontwikkelende markten of met betrekking tot toekomstige markten ontstaan, in aanmerking te nemen, en daarbij de voor de hand liggende wettelijke criteria die van oudsher op dit gebied gelden, soepeler toe te passen. Google heeft weliswaar de mogelijkheid om het tijdsbestek, de voorwaarden en de wijze van introductie te bepalen, maar die mogelijkheid zou niet zover strekken dat de innovatie en technische ontwikkeling aanhoudend en zonder objectieve rechtvaardiging ten nadele van consumenten kan worden belemmerd, gelet op het grote risico dat een succesvol product op digitale markten zeer snel een dominant marktaandeel, of zelfs de hele markt, verwerft.

Prejudiciële vragen:

1) Moet ingevolge artikel 102 VWEU het vereiste dat het product waarvan de levering wordt geweigerd onontbeerlijk is, aldus worden uitgelegd dat de toegang daartoe onontbeerlijk moet zijn voor de uitoefening van een bepaalde activiteit op een naburige markt, of is het voldoende dat de toegang onontbeerlijk is voor een gemakkelijker gebruik van de producten of diensten die worden aangeboden door de onderneming die om toegang verzoekt, in het bijzonder wanneer het product waartoe de toegang wordt geweigerd in wezen tot doel heeft het gebruik van bestaande producten of diensten te vergemakkelijken en te vereenvoudigen?

2) Kan in het kader van als weigering van levering aangemerkte gedragingen worden aangenomen dat er sprake is van misbruik in de zin van artikel 102 VWEU in een context waarin, ondanks het ontbreken van toegang tot het gevraagde product, (i) de verzoekende onderneming al actief was op de markt en daarop gedurende de gehele periode van het vermeende misbruik is blijven groeien, en (ii) andere marktdeelnemers, die concurreren met de onderneming die om toegang tot het product heeft verzocht, op de markt actief zijn gebleven?

3) Moet artikel 102 VWEU in het kader van misbruik dat bestaat in de weigering van toegang tot een product of dienst waarvan wordt beweerd dat zij onontbeerlijk zijn, aldus worden uitgelegd dat het feit dat het product of de dienst op het moment van het verzoek tot levering niet bestaat, moet worden beschouwd als een objectieve rechtvaardiging voor de weigering daarvan, of moet een mededingingsautoriteit in ieder geval op basis van objectieve gegevens een onderzoek doen naar de tijd die een onderneming met een machtspositie nodig heeft om het product of de dienst waarvoor om toegang wordt verzocht te ontwikkelen, of kan daarentegen van de onderneming met een machtspositie, gelet op de verantwoordelijkheid die zij op de markt heeft, worden verlangd dat zij aan de verzoeker meedeelt hoeveel tijd nodig is om het product te ontwikkelen?

4) Moet artikel 102 VWEU aldus worden uitgelegd dat een onderneming met een machtspositie die de zeggenschap heeft over een digitaal platform kan worden verplicht om haar producten aan te passen of nieuwe producten te ontwikkelen, zodat degenen die daarom verzoeken toegang kunnen krijgen tot deze producten? Moet een onderneming met een machtspositie in dat geval rekening houden met de algemene behoeften van de markt of met de behoeften van de individuele onderneming die verzoekt om toegang tot de beweerdelijk onontbeerlijke input, of moet zij, gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid die zij op de markt heeft, in ieder geval objectieve criteria vaststellen voor de beoordeling van de aan haar gerichte aanvragen en voor het ordenen daarvan volgens prioriteit?

5) Moet artikel 102 VWEU in het kader van misbruik dat bestaat in de weigering van toegang tot een product of dienst waarvan wordt beweerd dat zij onontbeerlijk zijn, aldus worden uitgelegd dat een mededingingsautoriteit verplicht is vooraf de relevante downstreammarkt waarop het misbruik betrekking heeft vast te stellen en af te bakenen, en kan het daarbij ook gaan om een slechts potentiële markt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Microsoft, T-201/04;, C-7/97.

Specifiek beleidsterrein: EZK