C-235/19 United Biscuits (Pensions Trustees) and United Biscuits Pension Investments

Contentverzamelaar

C-235/19 United Biscuits (Pensions Trustees) and United Biscuits Pension Investments

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 9 mei 2019
Schriftelijke opmerkingen: 25 juni 2019

Trefwoorden : btw; handelingen ter zake van verzekering

Onderwerp :

- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

- Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag;

- Eerste richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan;

 

Feiten:

United Biscuits Ltd is de pensioenbeheerder van het United Biscuits Pension Fund, een op vaste uitkeringen gebaseerde bedrijfspensioenregeling voor werknemers van United Biscuits. UB Pension Investments Ltd is de voormalige pensioenbeheerder van het UB Pension Investment Fund, een collectief beleggingsfonds waarin het vermogen van de pensioenregeling tussen 1989 en 2006 werd belegd. Zij worden hierna samen aangeduid als “beheerders”. HRMC is verantwoordelijk voor de btw-inning in het Verenigd Koninkrijk. Beheerders eisen bij vordering van 18.03.2014 terugvordering van HMRC van de btw-bedragen die zij hebben betaald aan diverse beleggingsbeheerders met betrekking tot vergoedingen voor verrichte pensioenfondsbeheerdiensten (“PF-beheerdiensten”). De vordering heeft betrekking op de periode van 01.01.1978 tot en met 30.09.2013. De PF-beheerdiensten bestaan uit het beheer van beleggingen namens beheerders. De beleggingsbeheerders zijn niet met de beheerders overeengekomen enige vorm van schadeloosstelling te bieden in het geval risico’s intreden. Deze beleggingsbeheerders bestaan uit zowel verzekeraars in de zin van de Britse wet, als niet-verzekeraars die toch door financiële toezichthouders hiervoor zijn gemachtigd. De vordering betreft de vraag of de PF-beheerdiensten door niet-verzekeraars aan btw waren onderworpen of dat die diensten vrijgestelde “handelingen ter zake van verzekering” waren in de zin van de btw-richtlijnen. Bij uitspraak van 30.11.2017 heeft de High Court de vordering afgewezen en geoordeeld dat door niet-verzekeraars verrichte PF-beheerdiensten niet van btw waren vrijgesteld. Verder achtte de High Court een prejudiciële vraag niet nodig omdat het om een acte clair ging. De beheerders zijn in hoger beroep gegaan.

 

Overweging:

De verwijzende rechter wenst duidelijkheid over de werkingssfeer van de btw-richtlijnen en is niet van mening dat de uitlegging en toepassing van de btw-richtlijn en de verhouding daarvan tot de Eerste levensverzekeringsrichtlijn in de omstandigheden van de onderhavige zaak een acte clair is.

 

Prejudiciële vraag:

Vormen de pensioenfondsbeheerdiensten zoals die door (a) verzekeraars en/of (b) niet-verzekeraars ten behoeve van de beheerders worden verricht „handelingen ter zake van verzekering” in de zin van artikel 135, lid l, onder a), van de btwrichtlijn (oud artikel 13, B, onder a), van de Zesde btw-richtlijn)?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Wheels, C-424/11; CPP, C-349/96; Skandia, C-240/99; Taksatorringen, C-8/01; Commissie/Griekenland, C-13/06; Swiss Re Germany Holding, C-242/08; BGZ Leasing, C-224/11; Mapfre, C-584/13; Aspiro, C-40/15; Rank Group, C-259/10 en C-260/10.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fisc; SZW

Gerelateerde documenten