C-235/22 Ministerio Fiscal

Contentverzamelaar

C-235/22 Ministerio Fiscal

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    28 juni 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    14 augustus 2022

Trefwoorden: Terugtrekkingsakkoord, strafbare feiten, uitleveringsakkoord

Onderwerp:

•            Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden

•            Akkoord — Inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

•            Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds

Feiten:

In Estepona (provincie Málaga, Spanje) is op 21-07-2021 Abel, een burger met de Britse nationaliteit, op grond van een door de gerechtelijke autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika uitgevaardigd en bij Interpol geregistreerd internationaal aanhoudingsbevel aangehouden ter fine van uitlevering met het oog op vervolging wegens het plegen van in totaal tien hem ten laste gelegde feiten, die constitutief zijn voor samenzwering met het oogmerk om een misdrijf tegen de Verenigde Staten te plegen door zich onbevoegd toegang tot een computer te verschaffen en op die manier informatie uit een beveiligde computer te verkrijgen. Abel bevindt zich in preventieve hechtenis in een penitentiaire inrichting in Spanje terwijl de uitleveringsprocedure in behandeling is. Abel verbleef vóór de inwerkingtreding van het door het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie gesloten terugtrekkingsakkoord met zijn moeder in Spanje, zodat hij als volwaardig burger van de Unie zijn rechten van vrij verkeer heeft uitgeoefend nadat hij als volwaardig burger van de Unie de vermeende strafbare feiten had gepleegd. Nadat partijen waren gehoord, heeft de verdediging van Abel de verwijzende rechter voorgesteld om de rechtspraak in het arrest Petruhhin toe te passen op de zaak van zijn cliënt. Het openbaar ministerie verzet zich tegen de toepassing van voormelde rechtspraak op grond dat de bepalingen betreffende de uitleveringsverdragen tussen Spanje en de Verenigde Staten van Amerika en het wederzijdse uitleveringsakkoord tussen de Verenigde Staten en de EU met voorrang van toepassing zijn boven de Spaanse wet inzake passieve uitlevering, gegeven het primaat van de Verdragen boven gewone wetgeving. Volgens die wetgeving staat onze rechtsorde de uitlevering van Spaanse onderdanen aan de Verenigde Staten van Amerika toe.

Overweging:

De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk is vanuit Europees oogpunt een associatieakkoord in de zin van artikel 217 VWEU. Daarnaast kunnen Britse burgers mogelijkerwijs, wat de toepassing van richtlijn 2004/38/EG betreft, worden gelijkgesteld met „burgers van de Unie indien zij na de brexit kiezen voor duurzaam verblijf in een lidstaat.” Titel VII van deel drie van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk regelt de procedure voor de overlevering van door de gerechtelijke autoriteiten van de Partijen vervolgde personen door de instelling van een mechanisme dat is gebaseerd op, en is gegrond in, het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ, aangezien die overeenkomst, net als het Europees bevel, voorziet in een mechanisme waarin het traditionele uitleveringssysteem wordt vervangen door een eenvoudiger en sneller mechanisme van overlevering van gezochte personen met het oog op strafrechtelijke vervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, waarbij de centrale autoriteiten worden uitgesloten van de besluitvorming over de overlevering van gezochte personen op grond van de beginselen die latent aanwezig zijn in dat instrument, te weten die van wederzijds vertrouwen en erkenning van rechterlijke beslissingen. De verwijzende rechter verzoekt het Hof te verduidelijken of de artikelen 18 en 21 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat een lidstaat die zich, zoals Spanje, moet uitspreken over een verzoek om uitlevering van een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk, de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk in kennis moet stellen van die uitlevering, en of, indien het Verenigd Koninkrijk verzoekt om de overlevering van zijn onderdaan met het oog op de inleiding van een procedure waarvoor om diens uitlevering wordt verzocht, die onderdaan moet worden overgeleverd in overeenstemming met de overleveringsprocedure van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk.

Prejudiciële vragen:

1. - Moeten de artikelen 126 en 127 van het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie [terugtrekkingsakkoord] en de artikelen 18, lid 1, en artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op een uitleveringsverzoek van een derde staat met betrekking tot een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk die zowel tijdens de looptijd van als na het verlopen van het terugtrekkingsakkoord in een lidstaat verbleef, wegens feiten die zijn gepleegd vóór en tijdens het van kracht zijn van het terugtrekkingsakkoord, wanneer dat verzoek is ingediend na het einde van de in het terugtrekkingsakkoord voorziene overgangsperiode?

In geval van een ontkennend antwoord,

2. - Moeten de artikelen 10, 12, 13, 14, 15, 126 en 127 van het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie [terugtrekkingsakkoord] en artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de rechtspraak in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken C-182/15 (Petruhhin), [C-191/16] (Pisciotti) [...] en C-897/19 PPU (I.N.) van toepassing is op een uitleveringsverzoek van een derde staat met betrekking tot een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk die ten tijde van de aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggende feiten burger van de Europese Unie was en vóór en tijdens het van kracht zijn van het terugtrekkingsakkoord ononderbroken op het grondgebied van een andere lidstaat heeft verbleven?

In geval van een ontkennend antwoord,

3.- Is de rechtspraak in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken C-182/15 (Petruhhin), [C-191/16] (Pisciotti) [...] en C-897/19 PPU (I.N.), in het licht van het mechanisme van justitiële samenwerking in strafzaken zoals neergelegd in de artikelen 62 tot en met 65 van het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en titel VII van deel drie van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, van toepassing op een uitleveringsverzoek van een derde staat met betrekking tot een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk die ten tijde van de aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggende feiten burger van de Europese Unie was en vóór en tijdens het van kracht zijn van het terugtrekkingsakkoord ononderbroken op het grondgebied van een andere lidstaat heeft verbleven?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-182/15), (C-191/16), I.N. (C-897/19 PPU), (C-247/17)

Specifiek beleidsterrein: JenV