C-236/20 Ministero della Giustizia ea

Contentverzamelaar

C-236/20 Ministero della Giustizia ea

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     7 januari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     24 februari 2021

Trefwoorden

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikelen 20, 21, 31, 33, 34 en 47;

-           Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd;

-           Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid;

-           Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd;

-           Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;

Feiten:

Verzoeker, die van 3 juli 2002 tot en met 31 mei 2016 ononderbroken het ambt van vrederechter heeft uitgeoefend, heeft beroep ingesteld bij de Tribunale Amministrativo Regionale per l’Emilia Romagna om te laten vaststellen dat hij recht heeft op een voltijdse of deeltijdse betrekking als ambtenaar bij het ministerie van Justitie. Verzoeker betoogt dat vrederechters wat hun functies betreft vergelijkbaar zijn met beroepsrechters en daarom recht hebben op een betrekking als ambtenaar. Verzoeker is van mening dat de Italiaanse wettelijke regeling inzake honorair rechters in strijd is met de regelgeving van de Unie op het gebied van arbeid en met het arrest van het Hof (C-393/10) waarin werd bepaald dat de functies van Engelse honorair rechters in wezen gelijk zijn aan die van beroepsrechters en dat een verschil in behandeling tussen beide categorieën dus onwettig is.

Overweging:

Het ambt van vrederechter is uitgesloten van elk stelsel van sociale zekerheid en sociale bijstand, ook wat de bescherming van gezondheid, moederschap en gezin betreft, alsmede van het niet voor afstand vatbare recht van elke werknemer op vakantie als vervat in artikel 36 van de grondwet. Beroepsrechters hebben daarentegen een publiekrechtelijke arbeidsbetrekking in de zin van artikel 3 van wetsbesluit 165 van 30 maart 2001 en zijn dus werknemers. De verwijzende rechter betwijfelt of de Italiaanse regeling inzake honorair rechters in overeenstemming is met het Unierecht op het gebied van arbeid, aangezien het ambt van vrederechter, hoewel zijn dienstverband als honorair wordt beschouwd, rechtsprekende functies met zich meebrengt die volledig gelijkwaardig zijn aan die van beroepsrechters of in elk geval aan die van werknemers in dienst bij een overheidsinstantie.

Prejudiciële vragen:

1) Staan de artikelen 20, 21, 31, 33 en 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, richtlijnen 1999/70/EG inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (clausules 2 en 4), 1997/81/EG inzake deeltijdarbeid (clausule 4), 2003/88/EG inzake arbeidstijd (artikel 7), 2000/78/EG (artikel 1, artikel 2, lid 2, onder a), inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep, in de weg aan de toepassing van een nationale regeling als de Italiaanse regeling van wet nr. 374/91 en latere wijzigingen en wetsbesluit nr. 92/2016, zoals uitgelegd in vaste rechtspraak, volgens welke vrederechters, als honorair rechters, niet alleen niet op dezelfde manier worden behandeld als beroepsrechters op het gebied van beloning, sociale bijstand en sociale zekerheid, maar bovendien volledig worden uitgesloten van elke vorm van sociale bescherming en sociale zekerheid die aan overheidspersoneel wordt gegarandeerd?

2) Verzetten de Unierechtelijke beginselen inzake de autonomie en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, met name artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen de toepassing van een nationale regeling als de Italiaanse regeling, volgens welke  vrederechters als honorair rechters niet alleen niet op dezelfde manier worden behandeld als beroepsrechters op het gebied van beloning, sociale bijstand en sociale zekerheid, maar bovendien volledig worden uitgesloten van elke vorm van sociale bescherming en sociale zekerheid die aan overheidspersoneel wordt gegarandeerd?

3) Staat clausule 5 van de op 18 maart 1999 door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG is gevoegd, in de weg aan de toepassing van een nationale regeling als de Italiaanse regeling, volgens welke de aanstelling voor bepaalde tijd van de vrederechter, als honorair rechter, die oorspronkelijk was vastgesteld op acht jaar (vier plus vier), stelselmatig kan worden verlengd met nog eens vier jaar, zonder dat is voorzien in een doeltreffende en afschrikkende sanctie als alternatief voor de omzetting in een arbeidsbetrekking van onbepaalde duur?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-393/10; C-85/96; C-256/01; C-344/87; C-3/87; C-337/97; C-138/02; FNV Kunsten Informatie en Media, C-413/13; L.N., C-46/12; C-270/13; C-53/81; C-139/85; C-357/89; C-197/86;

Specifiek beleidsterrein: