C-236/24 Provincie Oost-Vlaanderen et Sogent
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 4 juni 2024 Schriftelijke opmerkingen: 21 juli 2024
Trefwoorden: Omzetting richtlijn; milieueffectrapport; conflicterende functies
Onderwerp:
- Richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten: artikelen 4, 5 tot en met 10 en 9 bis;
- Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
Feiten:
Verzoekende partij, een door de stad Gent opgericht autonoom gemeentebedrijf, diende bij het Gentse college van burgemeesters en schepenen een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor de reconversie van een wasserijsite. Deze werd in eerste instantie verleend, maar vervolgens na een vernietigingsberoep van verwerende partijen geweigerd. Verzoekende partijen richten zich tegen de beoordeling van het bestreden arrest dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet kan worden ingediend bij het college van burgemeester en schepenen, omdat de deputatie hiervoor op grond van Belgisch recht, bevoegd is.
Overweging:
De verwijzende rechter, de Belgische Raad van State, heeft vragen omtrent de omzetting van artikel 9 bis van richtlijn 2011/92 in Belgisch recht, meer specifiek de “no conflict-of interest”- regel uit dit artikel. Uit Belgisch recht volgt dat de deputatie, in de plaats van het college van burgemeester en schepenen, enkel kennisneemt van een vergunningsaanvraag van dat college wanneer bij indiening van de aanvraag vaststaat dat het project onderworpen is aan de verplichting om een milieueffectrapport op te stellen. Een vergunningsaanvraag van een college van burgemeester en schepenen waarvoor enkel een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgesteld, moet bij hetzelfde college worden ingediend, waarna de gemeentelijke omgevingsambtenaar beslist of een milieueffectrapport noodzakelijk is. Indien dit niet het geval is, beslist het college van burgemeesters en schepenen in eerste bestuurlijke aanleg over de vergunningsaanvraag. De verwijzende rechter stelt dat het oordeel van de lagere rechter, namelijk dat de vergunningsaanvraag waarvan een college van burgemeester en schepenen de initiatiefnemer is en waarvoor slechts een projectscreeningsnota moet worden opgemaakt en derhalve bij de deputatie moet worden ingediend, in strijd is met Belgisch recht. De verwijzende rechter wenst echter te vernemen of artikel 9 bis eraan in de wegstaat dat de gemeentelijke omgevingsambtenaar de beslissing neemt of een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. De vraag of artikel 9bis van richtlijn 2011/92 voldoende is omgezet door de Belgische wetgever, hangt volgens de verwijzende rechter van de vraag of de in deze bepaling bedoelde “passende scheiding” eveneens moet worden voorzien voor de beoordeling of de screeningsplichtige projecten – die geviseerd worden door artikel 4, lid 2, van richtlijn 2011/92 – worden onderworpen aan de verplichting om een milieueffectrapport op te stellen.
Prejudiciële vragen:
Dient artikel 9bis van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, ingevoegd bij richtlijn 2014/52/EU van 16 april 2014, zo te worden uitgelegd dat, in de gevallen waarin de bevoegde instantie tevens de opdrachtgever is, de passende scheiding tussen conflicterende functies bij het uitvoeren van de uit de richtlijn voortvloeiende taken, eveneens moet worden aangebracht voor de beoordeling of de in artikel 4, lid 2, van de richtlijn bedoelde projecten onderworpen worden aan de beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 van de richtlijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: IenW