C-237/20 Federatie Nederlandse Vakbeweging

Contentverzamelaar

C-237/20 Federatie Nederlandse Vakbeweging

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     29 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     15 september 2020

Trefwoorden : insolventie; overgang werknemers; pre-pack

Onderwerp :

Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen;

 

Feiten:

De Heiploeg-groep (Heiploeg-oud) exploiteerde een visgroothandel en bestond uit verschillende ondernemingen. Nadat vier ondernemingen van de groep een boete van in totaal €27.082.000,- opgelegd hadden gekregen, was een faillissement onvermijdelijk. Na het faillissement werd een groot deel van de activiteiten overgenomen door een aantal nieuw opgerichte ondernemingen, waaronder de gedaagden (Heiploeg-nieuw). Een aanzienlijk deel van het personeel werd opnieuw in dienst genomen, maar tegen minder gunstige arbeidsvoorwaarden.

De overgang van de Heiploeg-ondernemingen werd voorbereid in een zogenaamde 'pre-pack'. Dit is een procedure die niet is vastgelegd in wet- of regelgeving en die plaatsvindt voorafgaand aan de faillietverklaring van de schuldenaar, waarbij de verkoop van de failliet te verklaren onderneming wordt voorbereid door middel van onderhandelingen met potentiële kopers. Het onderscheidende kenmerk van een pre-pack ten opzichte van andere verkooptransacties, is dat zij wordt geobserveerd door een door de rechtbank aangewezen 'beoogd curator' en een 'beoogd rechter-commissaris'. Deze posities zijn niet wettelijk geregeld en zij hebben dan ook geen wettelijke bevoegdheden.

 

Overweging:

Volgens de bepaling van nationaal recht ter uitvoering van artikel 5(1) van de richtlijn worden de rechten en verplichtingen van een werkgever in geval van overgang van een onderneming na een faillissement, niet automatisch overgedragen. De vraag is of deze uitzondering ook geldt indien de overdracht van een failliet verklaarde onderneming reeds vóór de faillietverklaring in een zogenaamde pre-pack was voorbereid. Het Hof heeft in C-126/16 geoordeeld dat de uitzondering van artikel 5(1) van de richtlijn niet van toepassing is in het geval dat er sprake is van een pre-pack. De vraag is hier of de omstandigheden van de situatie in casu verschillen van de situatie in C-126/16 en of de uitzondering hier evenwel geldt. De verwijzende rechter dient te beoordelen of de door de faillietverklaring gevolgde pre-pack in het onderhavige geval (i) kan worden aangemerkt als een procedure die is gericht op de liquidatie van het vermogen van Heiploeg-oud en (ii) onder toezicht stond van een overheidsinstantie.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet art. 5 lid 1 van Richtlijn 2001/23/EG zo worden uitgelegd dat aan de voorwaarde dat 'de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure wordt ingeleid met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemde/is voldaan, indien

(i)        het faillissement van de vervreemder onafwendbaar is en de vervreemder dus daadwerkelijk insolvent is,

(ii)        naar Nederlands recht het doel van de faillissementsprocedure is het bewerkstelligen van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers door middel van liquidatie van het  vermogen van de schuldenaar, en

(iii)       in een zogenoemde pre-pack voorafgaand aan de faillietverklaring de overgang van (een deel van) de onderneming wordt voorbereid en eerst na de faillietverklaring wordt uitgevoerd waarbij

(iv)       de door de rechtbank aangewezen beoogd curator zich voorafgaand aan de faillietverklaring moet laten leiden door de belangen van de gezamenlijke schuldeisers alsmede door maatschappelijke belangen zoals het belang van behoud van werkgelegenheid en de eveneens door de rechtbank aangewezen beoogd rechter-commissaris hierop moet toezien,

(v)       het doel van de pre-pack is om in de daarop volgende faillissementsprocedure een wijze van liquidatie mogelijk te maken waarbij (een deel van) de tot het vermogen van de vervreemder behorende onderneming going concern wordt verkocht zodat de hoogst mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers wordt behaald en de werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt behouden, en

(vi)       de inrichting van de procedure waarborgt dat dit doel daadwerkelijk leidend is?

2. Moet art. 5 lid 1 van de Richtlijn zo worden uitgelegd dat aan de voorwaarde dat 'de faillissementsprocedure of soortgelijke procedure onder toezicht staat van een bevoegde overheidsinstantie' is voldaan, indien de overgang van (een deel van) de onderneming in een pre-pack voorafgaand aan de faillietverklaring wordt voorbereid en na de faillietverklaring wordt uitgevoerd en

(i)        voorafgaand aan de faillietverklaring wordt geobserveerd door een beoogd curator en een beoogd rechter-commissaris, die zijn aangewezen door de rechtbank, maar die niet over wettelijke  bevoegdheden beschikken,

(ii)        de beoogd curator zich naar Nederlands recht voorafgaand aan de faillietverklaring moet laten leiden door de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en door andere maatschappelijke belangen, zoals dat van het behoud van werkgelegenheid, en de beoogd rechter-commissaris hierop moet toezien,

(iii)       de taken van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris niet verschillen van die van de curator en de rechter-commissaris in faillissement,

(iv)       de overeenkomst op grond waarvan de onderneming overgaat en die tijdens een pre-pack is voorbereid, pas gesloten en uitgevoerd wordt nadat het faillissement is uitgesproken,

(v)       de rechtbank bij het uitspreken van het faillissement ertoe kan overgaan een ander dan de beoogd curator of de beoogd rechter-commissaris te benoemen tot curator of rechtercommissaris, en

(vi)       voor de curator en de rechter-commissaris dezelfde eisen van objectiviteit en onafhankelijkheid gelden die gelden voor een curator en rechter-commissaris in een faillissement waaraan geen pre-pack is voorafgegaan en zij, ongeacht de mate van hun betrokkenheid voorafgaand aan de faillietverklaring, op grond van hun wettelijke taak gehouden zijn te beoordelen of de voorafgaand aan de  faillietverklaring voorbereide overgang van (een deel van) de onderneming in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers, en indien zij deze vraag ontkennend beantwoorden, te beslissen dat die overgang geen doorgang zal vinden terwijl zij steeds bevoegd zijn om op andere gronden, bijvoorbeeld omdat andere maatschappelijke belangen, zoals het belang van werkgelegenheid, zich daartegen  verzetten, te beslissen dat de voorafgaand aan de faillietverklaring voorbereide overgang van (een deel van) de onderneming niet zal plaatsvinden?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Smallsteps C-126/16;

Specifiek beleidsterrein: JenV