C-239/14 Tall

Contentverzamelaar

C-239/14 Tall

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van heHof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 juli 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   17 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   17 augustus 2014
Trefwoorden: asielaanvragen; gelijke behandeling; EVRM/Handvest

Onderwerp
- EVRM artikel 13 en Handvest artikel 47 (doeltreffende rechtsbijstand)
- richtlijn 2005/85 van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Pb L 326)

Verzoeker is een in 1982 geboren Senegalees. Sinds 2011 ontvangt hij sociale bijstand van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) van Hoei, verweerder in de procedure. In januari 2014 eindigt zijn eerste asielprocedure zonder succes; zijn verzoek om erkenning als vluchteling wordt door de BEL RvS niet ontvankelijk verklaard. Hij dient eveneens in januari een tweede asielaanvraag in die nog dezelfde maand wordt afgedaan met een beslissing tot niet-inoverwegingneming door de daarvoor competente Commissie (Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen CGVS). Hij krijgt 10 februari 2014 een bevel BEL te verlaten waartegen hij op 19 februari beroep (zonder opschortende werking) instelt. Ondertussen wordt zijn bijstand door de OCMW ingetrokken op de grond dat hij een tweede asielaanvraag heeft ingediend en het OCMW niet langer in zijn zaak bevoegd is.

De verwijzende BEL rechter (arbeidsrechtbank Luik) merkt op dat na de eerste asielprocedure verzoeker geen aanzegging ontving om BEL te verlaten. Volgens de BEL regelgeving wordt maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling (met uitzondering van dringende medische hulp) beëindigd of op de dag dat de vreemdeling vertrekt of wanneer de termijn verstrijkt dat hij had moeten vertrekken. Verzoeker kreeg 10 februari een brief van 4 februari betekend waarin hem een termijn van zeven dagen werd gesteld. De rechter veroordeelt OCMW dan ook tot betaling van ondersteuning tot 18 februari. Daarnaast stelt verzoeker dat er sprake is van ongelijke behandeling van personen die in de eerste en in de tweede asielprocedure zitten, en dan vooral de (niet-)schorsende werking van de beroepsprocedure en het verlenen van (financiële) bijstand. Hij vraagt zich af of de BEL regelgeving verenigbaar is met (met name) de eisen van artikel 47 van het Handvest, en stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Krachtens artikel 39/1 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gelezen in samenhang met de artikelen 39/2, § 1, derde alinea, 39/76, 39/82, § 4, tweede alinea, sub d, en 57/6/2, van diezelfde wet, kunnen tegen een beslissing tot niet-inoverwegingneming van een meervoudige asielaanvraag enkel de beroepen tot nietigverklaring en tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid worden ingesteld. Zijn deze beroepen, gelet op het feit dat de rechter daarbij niet over volle rechtsmacht beschikt, zij geen opschortende werking hebben en de asielzoeker tijdens het onderzoek ervan noch een verblijfsrecht, noch recht op materiële hulp heeft, verenigbaar met de vereisten van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 39 van richtlijn 2005/85 van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326, 13 december 2005), die voorzien in een recht op een doeltreffende voorziening in rechte?”

Specifiek beleidsterrein: VenJ en SZW

Gerelateerde documenten